Om de fotosynthese te kunnen uitvoeren heeft een plant drie dingen nodig: water via de wortels van een plant, koolstofdioxide (CO2) via de huidmondjes in de bladeren en (zon)licht voor de energie.
Planten hebben voeding nodig om te groeien en te bloeien. Net zoals wij mensen eten en drinken nodig hebben om gezond te blijven, hebben planten water, licht en voedingsstoffen nodig. Zonder deze essentiële dingen zullen ze uiteindelijk verzwakken en mogelijk sterven.
Een plant neemt CO2 op en zet dit door fotosynthese om in koolhydraten en zuur- stof. Daarnaast haalt een plant voeding uit de bodem. Stikstof (N) haalt een plant niet uit de lucht, maar neemt het op als dit gebonden is aan andere elementen, vooral in de vorm van nitraat (NO3).
De bladeren hebben dan ook als speciale functie de fotosynthese te laten plaatsvinden. Om glucose te kunnen maken halen de groene planten stoffen uit het milieu. De stofjes die de plant moet opnemen zijn koolstofdioxide en water.
Het stoffentransport in een plant gebeurt via het vaatstelsel van de plant. Houtvaten (xyleem) vervoeren water en mineralen naar de bladeren, bastvaten (floëem) transporteren glucose naar de wortels. Een ezelsbruggetje om dit te onthouden is dat de bastvaten naar beneden gaan, terwijl de houtvaten omhoog gaan.
Om de fotosynthese te kunnen uitvoeren heeft een plant drie dingen nodig: water via de wortels van een plant, koolstofdioxide (CO2) via de huidmondjes in de bladeren en (zon)licht voor de energie.
Uit onderzoek is gebleken dat planten chemische verontreinigende stoffen binnenshuis opnemen via de huidmondjes op hun bladeren en de lenticellen op hun takken .
In sommige gewassen, zoals fruit, past men ook mineralen toe via bladtoepassingen. Het zijn voornamelijk stoffen als stikstof, fosfor en kalium, die de plant in grote hoeveelheden uit de bodem opneemt.
De plant heeft normaal twee manieren om mineralen binnen te krijgen via de wortels. Passief met het opgenomen water mee en actief via een pompmechanisme. Dat laatste kost energie en is afhankelijk van de temperatuur. Een lagere temperatuur betekent dan langzamere opname.
Plantenwortels nemen over het algemeen voedingsstoffen op uit de grond wanneer ze water opnemen, omdat de voedingsstoffen daarin opgelost blijven . Ze nemen de voedingsstoffen voornamelijk op door het diffusieproces. Ook krijgen ze zuurstof uit de lucht via bladeren.
Overdag doen planten aan fotosynthese: ze nemen CO2 uit de lucht op en geven zuurstof af.Maar 's nachts gebeurt het omgekeerde en geven de planten CO2 af. Bij dat proces – respiratie genoemd – komt zes keer meer CO2 vrij dan door de verbranding van fossiele brandstoffen.
Osmose. Om het water voor die fotosynthese met zijn wortels op te nemen, maakt de plant gebruik van osmose. Osmose is de manier waarop het water door de celwand van de wortel, de plant ín getransporteerd wordt.
Water neemt de plant op met zijn wortels. De plant vervoert het water en de koolstofdioxide naar de bladeren van de plant en daar stopt de plant ze in een soort mixer. Om deze mixer te kunnen laten draaien heeft de plant echter wel energie van de zon nodig.
Planten kunnen alleen oplosbare mineralen opnemen (die in water kunnen oplossen). Ze nemen mineralen die in oplossing zijn opgelost op uit de grond via hun wortelhaarcellen. wortelhaarcelEen gespecialiseerde cel die het oppervlak van de wortelopperhuid vergroot om de opname van water en mineralen te verbeteren.
Fotosynthese is het proces waarbij planten water en koolstofdioxide, onder invloed van energie uit licht, omzetten in zuurstof en glucose (suiker). Deze glucose wordt vervolgens door de plant verder omgezet in bijvoorbeeld zetmeel of cellulose.
Bomen, struiken, grassen, bloeiende planten en varens zijn allemaal vaatplanten. Vrijwel alles wat geen mos, alg, korstmos of schimmel is (niet-vaatplanten) is vaatplanten.
Wat heeft een plant nodig voor fotosynthese? Een plant heeft water (H2O), koolstofdioxide (CO2) en licht nodig. Koolstofdioxide is een gas dat in de lucht zit. Wij mensen ademen het bijvoorbeeld uit.
Alle vaatplanten zoals bloemplanten, coniferen, varens en paardenstaarten, hebben vaatweefsel om water, mineralen en voedingsstoffen te transporteren, waardoor ze hoger kunnen groeien dan niet-vaatplanten.
Planten komen aan waterstof en zuurstof door water via hun wortels op te nemen. Een plant kan voor wel 95% uit water bestaan. Het water is een soort opvulling tussen de koolstofstructuren. Ze hebben ook kleine beetjes vitaminen en mineralen nodig, die ze ook via hun wortels binnenkrijgen.
Kalium dat door bladeren werd opgenomen, was iets efficiënter in het verhogen van het droge gewicht dan kalium dat tegelijkertijd door de wortel werd opgenomen . Een soortgelijke vergelijking was niet mogelijk voor stikstof of fosfor. De resultaten van deze en eerdere experimenten geven aan dat alle stikstof en kalium en meer dan 80 procent.
Planten produceren zuurstof en halen kooldioxide (CO2) uit de atmosfeer. Verder kan groen schadelijke deeltjes uit de lucht wegvangen, zoals fijnstof, stikstof- oxiden en ozon.
Als zodanig kunnen planten bijdragen aan de zuivering van verontreinigende stoffen in de atmosfeer, zoals gevaarlijke verbindingen (bijv. metalen en organische verbindingen) en broeikasgassen (bijv. koolstofdioxide (CO 2 ) en methaan (CH 4 )) tijdens hun groei (Fischer et al., 2009; Juan et al., 2013; Wei en Wang, 2020).
En planten en hun bacteriën kunnen ook vluchtige organische stoffen opnemen uit de lucht en daarmee de luchtkwaliteit verbeteren.
Ook planten houden niet van te veel zout en kunnen uiteindelijk ook enorm uitdrogen. Als het zout op het blad terecht komt, sterft het blad af.Ook zorgt te veel zout in de bodem ervoor dat de planten uit kunnen drogen.Hierdoor zal de plant stress krijgen en minder gaan groeien.