Myeline heeft drie belangrijke functies in het centrale zenuwstelsel: Het zorgt voor een betere en snellere geleiding van signalen tussen zenuwcellen;Het beschermt de zenuwcellen tegen schade;Het voorziet de zenuwbanen van voedingsstoffen.
De myeline draagt bij tot een efficiënte zenuwgeleiding; bij myelinebeschadiging, zoals bij MS, loopt de zenuwgeleiding mank of is ze zelfs afwezig. Dit kan leiden tot diverse symptomen. Meer..., een vetachtige substantie, vormt een beschermende laag rond de zenuwvezels.
Van saltatoire impulsgeleiding oftewel sprongsgewijze impulsgeleiding wordt gesproken bij neuronen waar myeline aanwezig is. Hierbij gaat de impuls van het axon van een insnoering van Ranvier naar een andere insnoering van Ranvier op diezelfde zenuwceluitloper. Daardoor gaat de geleiding veel sneller.
Een axon is een uitloper van een zenuwcel. Hij geeft elektrische impulsen door en zo zorgt voor informatieoverdracht in de hersenen.
Om de lange uitlopers, de axonen, heen ligt een myelineschede, een laag die bestaat uit een vetachtige stof van steuncellen. Myeline zorgt ervoor dat het axon geïsoleerd is, waardoor prikkels zich nog sneller verplaatsen. De myelineschede bestaat niet uit één stuk. De laag wordt hier en daar onderbroken.
Net zoals bij de dominostenen, kan de snelheid van de impulsgeleiding verhoogd worden door sprongen te maken over het axon. Door de aanwezigheid van een isolerende myelineschede kunnen geladen deeltjes niet doorheen het membraan. De ionen kunnen alleen ter hoogte van de insnoeringen doorheen het membraan passeren.
Oligodendrocyten maken myeline aan om de verbinding tussen zenuwcellen te beschermen. Ze zijn alleen aanwezig in het centrale zenuwstelsel. Schwanncellen maken ook myeline aan om de verbinding tussen zenuwcellen te beschermen alleen is dit type glia cel alleen aanwezig in het perifere zenuwstelsel.
Tussen de myelinescheden zitten kleine uitsparingen, waar extracellulaire vloeistof het axon raakt. Dit zijn de insnoeringen van Ranvier en het zijn tevens de plekken waar ionkanalen voorkomen.
De axon is een uitloper van het cellichaam die vaak onderweg nog vertakt en eindigt bij de zenuwuiteinden. Dendrieten zijn uitlopers van het cellichaam die boodschappen van andere zenuwcellen ontvangen.
Dopamine wordt aangemaakt door een speciale zenuwcel, de dopaminerge zenuwcel. Dopaminerge zenuwcellen liggen in een speciale volgorde in je hersenen, samen vormen ze het dopaminesysteem. De zenuwcel (neuron) is rozegrijs van kleur en heeft een soort sliertjes als uitlopers.
Bij mensen met MS is dit afweersysteem echter ontregeld. Afweercellen dringen daardoor vanuit de bloedbaan het centrale zenuwstelsel binnen en veroorzaken ontstekingen en schade aan de myeline. Ook de afweercellen van de hersenen, zogenaamde microgliacellen, dragen bij aan deze ontstekingen.
Myelinisatie is het proces waarbij er myeline, een laag bestaande uit proteïnen en vet, ontstaat en zich rond het axon van een zenuwcel draait. Myeline versnelt de informatieoverdracht van het ene neuron naar het andere en maakt het efficiënter. Je kan de laag vergelijken met de isolatie van een elektrische kabel.
Het organisme is in staat deze prikkels uit zijn omgeving waar te nemen met speciale cellen: de zintuigcellen. Deze zintuigcellen bevinden zich vaak in speciale organen, de zintuigen. Opgevangen prikkels worden in de zintuigcellen omgezet in een soort elektrische stroompjes. Impulsen.
Een synaps is het punt waarop twee neuronen met elkaar communiceren. Synapsen brengen over het algemeen signalen van het axon van het ene neuron over naar de dendriet van een ander neuron.
Schwann-cellen vervullen in het perifere zenuwstelsel (PZS) de rol die oligodendrocyten in het CZS vervullen: ze omhullen de axonen met een myelineschede. Satellietcellen (ook kapselcellen of mantelcellen genoemd) omgeven de neuronen in sommige ganglia.
In de hersenen en het ruggenmerg ontstaan ontstekingen, die meestal een paar millimeter tot een centimeter groot zijn. Hierdoor raakt de myeline (de isolerende laag om de zenuwen) beschadigd, waardoor de zenuwen signalen niet goed kunnen doorgeven. Op den duur kan ook de zenuw zelf beschadigd raken.
De weg die impulsen bij een reflex afleggen. Bestaat uit een receptor (zintuigcel), sensorische- en motorische zenuwen en een effector.
Impulsgeleiding vindt plaats binnen een zenuwcel, langs het axon.Impulsoverdracht vindt plaats van de ene zenuwcel naar de andere, via de synaps.
De motorische neuronen sturen onze spieren aan. Samengevat is er bij het verwerken van een impuls een soort actie- reactie effect. Sensibele neuronen merken een impuls op, zetten deze om in een elektrisch signaal en sturen deze naar de hersenen, waar het in een specifiek deel verwerkt wordt.
De witte stof zit aan de binnenkant van je hersenen en bestaat uit de verbindingen tussen de zenuwcellen. Om deze verbindingen heen zit een wit isolatielaagje (myeline), vandaar de naam witte stof. Dit laagje zorgt ervoor dat signalen tussen zenuwcellen razendsnel worden doorgegeven.
Het CZS bevat verschillende soorten gliacellen: oligodendrocyten, die myeline produceren; astrocyten, die de hersenen van voedingsstoffen voorzien en belangrijk zijn bij het uitrijpen van oligodendrocyten, en microglia, die het hersenweefsel beschermen en weefselschade opruimen zodat herstel kan plaatsvinden.
Via sensorische zenuwen worden deze impulsen vervoerd naar de hersenen. Komt de impuls aan in de hersenen, dan word je je bewust van de prikkel. Organismen reageren (meestal) op prikkels uit het milieu. Via motorische zenuwen worden vanuit het centrale zenuwstelsel spieren of klieren aangestuurd.
De witte stof is het 'glasvezelnetwerk van de hersenen' waar de informatiestromen doorheen lopen.
Gliacellen zijn steuncellen die het zenuwweefsel voeden, beschermen, isoleren, en op hun plek houden.
Wanneer mensen ouder worden, kan er meer druk op het ruggenmerg komen te staan en dat kan leiden tot beschadigingen aan het weefsel. “Een operatie kan de druk verminderen en de kans op verdere beschadigingen tegengaan,” vertelt onderzoeker David Geffen. “Maar het kan de schade aan cellen en zenuwvezels niet herstellen.