Alle organismen leven. Ze vertonen namelijk allemaal precies dezelfde tien levensverschijnselen: ze halen adem, voeden zich, scheiden stoffen uit, bewegen, nemen waar, groeien en ontwikkelen, reageren op hun omgeving, hebben een stofwisseling, planten zich voort en gaan dood.
waaruit blijkt dat iets of iemand leeft biologie
`De zeven levensverschijnselen: ademhalen, voeden, uitscheiden, waarnemen, groeien, voortplanten en bewegen.
Wanneer de levensverschijnselen niet aanwezig zijn, kan er een onderscheid worden gemaakt tussen levenloos en dood. Levenloos is iets wat nooit geleefd heeft, terwijl dood iets is dat ooit heeft geleefd maar daarmee is gestopt. We herkennen organismen aan deze levensverschijnselen.
Ze bestaan namelijk uit levende cellen, de kleinste bouwstenen van het lichaam. Maar alles wat leeft gaat op een gegeven moment dood. Het leeft dan dus niet meer. Het grote verschil met levenloos is, dat een levenloos ding nooit geleefd heeft en ook nooit zal kunnen leven.
Is deze paprika levend of dood? Je weet het antwoord al want dat staat in de titel. Onze groenten en fruit zijn opgebouwd uit levende cellen.
Op de middelbare school leren we bij biologie dat levende wezens zich onderscheiden van de levenloze natuur doordat ze voldoen aan zeven kenmerken: ademen, voeden, uitscheiden, bewegen, groeien, waarnemen en voortplanten.
Een organisme dat geen levenskenmerken meer vertoont is dood. Iets dat nooit heeft geleefd noem je levenloos. De natuur bestaat uit zowel levende als niet-levende onderdelen.
Levenskenmerken - uitscheiden
Uitscheiden betekent dat een organisme stoffen die hij niet nodig heeft verwijdert. Mensen doen dit bijvoorbeeld door te zweten of te plassen.
De moderne biologie definieert leven voornamelijk door de verrichtingen die een levend wezen vertoont, te karakteriseren: handhaving van het inwendig milieu, stof- en energiewisseling met de omgeving, groei en ontwikkeling, aanpassing aan de omgeving, reactie op stimuli en evolutie.
Bacteriën vertonen net als schimmels, planten en dieren alle levensverschijnselen. Bacteriecellen zijn veel kleiner dan cellen van schimmels, planten of dieren. Bacteriën hebben een celwand, geen celkern, geen vacuolen en geen bladgroenkorrels. Bacteriën planten zich voort door deling.
Welke twee levenskenmerken horen bij reageren op de omgeving? Bewegen en waarnemen.
Levenloos = levenloos is een van de twee tegenovergestelden van leven; dood is de andere. Dood en levenloos zijn niet synoniem: iets wat nooit geleefd heeft is levenloos, iets wat levenloos is zal (net als iets wat dood is) nooit levend ... abiotisch = Syn.: levenloos Def.: behorende tot de niet-levende natuur.
Groeien: Het groter en zwaarder worden van een organisme. Ontwikkelen: Het optreden van veranderingen in de bouw van een organisme.
Waardoor blijft een soort bestaan? Omdat het in een groep leeft.
Een carnivoor (van Latijn caro, vlees en vorare, eten) of vleeseter is in de ecologie een willekeurig organisme dat uitsluitend dierlijk weefsel als voedsel gebruikt. Dit weefsel kan zowel van ongewervelde dieren als van gewervelden afkomstig zijn.
Hoe kleiner hoe minder complex en toch… Veel micro-organismen bestaan slechts uit één cel, maar van zelfs de simpelste ééncelligen weten we nog niet wat al hun genen nu eigenlijk doen, en hoe die genen samenwerken om de cel te laten leven en voortplanten.
Bacteriën vormden het eerste leven op aarde. Het waren organismen die maar uit één celletje bestonden. Ze zijn waarschijnlijk ontstaan bij diepzeevulkanen (Black Smokers), waar warmte en voedingsstoffen vrijkwamen. Ze bestaan al heel lang: zeker 1,9 miljard jaar, maar misschien wel meer dan 4 miljard jaar.
De bacteriën (Bacteria of Eubacteria) vormen een domein van eencellige, soms in kolonies levende micro-organismen. Een bacterie heeft geen celkern en is dus een prokaryoot: het erfelijk materiaal ligt los in het cytoplasma.
Als je groeit of bij het herstel van een wondje, worden er nieuwe cellen gemaakt. Dit wordt celdeling genoemd. Uit een delende cel ontstaan twee nieuwe cellen, als die delen heb je er al vier. Binnen de kortste tijd heb je heel veel nieuwe cellen.
Als iets leeft dan vertoont het de levensverschijnselen. Het kan dan bijvoorbeeld eten of bewegen. Als iets dood heeft het geleefd. Het leven van het organisme is voorbij.
Ieder organisme is opgebouwd uit verschillende soorten cellen. Wanneer een groep cellen bij elkaar zit en allemaal dezelfde functie en kenmerken hebben, wordt deze groep cellen een weefsel genoemd. Organen bestaan weer uit verschillende soorten weefsels en die behoren weer tot een orgaanstelsel.
Een kind is geen bijna-volwassene. Het is hooguit een geslaagde larf, een geheel apart wezen dat in een eigen wereld leeft en dat ook een andere taak heeft te vervullen dan de 'grote' mensen -vindt bioloog Midas Dekkers. Midas Dekkers kan smelten bij de gedachte dat hij een dochtertje van drie heeft.