Fijne motoriek draait om de kleine en fijne bewegingen van de armen, handen en vingers. Op 3- tot 4-jarige
Je peuter van 3 – 4 jaar kan:
over een gymzaalbank lopen met lage pionnen ( 10 cm) 3 keer hinkelen. 3 keer met twee benen tegelijk naar voren springen. een koprol maken (zonder hulp)
Hij kan op één been zijn evenwicht goed bewaren en kan enkele sprongen hinkelen. Ook kan hij met zijn benen tegen elkaar aan een paar sprongen maken. Hij kan over iets van ongeveer 5 centimeter hoogte heen springen en hij kan "verspringen", door zich met beide voeten af te zetten.
Persisterende vuistjes, weinig variatie in het bewegingspatroon, een te lage spierspanning: allemaal zaken die kunnen duiden op een afwijkende motorische ontwikkeling. Zo zijn er nog veel meer signalen om aan de bel te trekken. Kinderen maken na hun geboorte in hoog tempo stappen in hun motorische ontwikkeling.
Bewegingsarmoede, gebrek aan spontane bewegingen, vertraging van bewegingen en minder meebewegen van de armen bij het lopen. Houdingsafwijkingen en verlies van houdingsreflexen. Moeite met de fijne motoriek, kleine handbewegingen (vaak ook kleiner handschrift).
Als je kind vier jaar oud is kan hij al veel: steeds beter binnen de lijntjes kleuren, een papier in een driehoek vouwen en een beker melk inschenken zonder te morsen. Natuurlijk gaat het soms mis, misschien kan je hem dan even helpen.
Kinderen met een ontwikkelingsachterstand hebben vaker problemen met zien. Denk bijvoorbeeld aan scheel kijken, een lui oog of een sterkteafwijking aan de ogen. Ook slechthorendheid en doofheid komt voor. Dit zijn de meest voorkomende oogproblemen bij kinderen.
Kinderen met motorische problematiek zijn vaak onhandig of houterig, vallen veel of stoten zich regelmatig. Ze hebben een opvallende houding, met lage of juist hoge spierspanning. Ook is er vaak sprake van angst om te bewegen. Ze hebben te weinig spierkracht en bewegen niet, of juist te krachtig.
Je kind begrijpt jou als ouder steeds beter en probeert zelf ook iets te vertellen. Peuters gaan steeds meer met leeftijdsgenootjes spelen, bijvoorbeeld door speelgoed te delen en te kletsen. De meeste peuters vinden het leuk om verhaaltjes na te spelen. En om verstoppertje te spelen of iets te verstoppen.
Driejarigen vinden het vaak leuk om met andere kinderen te zijn en kunnen nu meer samen spelen . Ze beginnen verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen toiletgang, maar kunnen overdag ongelukjes hebben en 's nachts nat worden. De gemiddelde drieënhalfjarige kent meer dan 1200 woorden.
Vanaf ongeveer drie jaar gebruiken kinderen zinnen van drie tot vier woorden: 'Mama wil soep?' vraagt een kind dan bijvoorbeeld aan tafel. Tegelijkertijd leren ze ook al om taalregels te begrijpen, ook al gebruiken ze die nog regelmatig verkeerd, bijvoorbeeld: Enkelvoud en meervoud (koe en koeis)
Als je kind drie jaar is, begrijpt het alledaagse gesprekken en eenvoudige verhalen. In deze fase praten peuters duidelijker. Vreemden verstaan al ongeveer de helft van wat ze zeggen. De zinsbouw wordt steeds beter.
Je kind leert eerst kruipen en daarna lopen. Maar ook als je kind al wat ouder is, gaat de ontwikkeling van de grove motoriek gestaag door. Hij leert allerlei nieuwe bewegingen aan, zoals traplopen en verschillende sporten. Daarnaast bouwt hij eerder aangeleerde vaardigheden verder uit.
Rond zijn eerste verjaardag begint je kleintje belangstelling te krijgen voor een bal. Hij gaat proberen de ogenschijnlijk onduidelijke bewegingen van een bal onder controle te krijgen met gooien en schoppen. Pas in een later stadium, tussen 3 en 4 jaar, is zijn motoriek zover ontwikkeld dat hij ook kan leren vangen.
DCD is een specifieke en afzonderlijke stoornis die vaak samen voorkomt met andere ontwikkelingsstoornissen . Van de kinderen met DCD heeft 50% ook ADHD, PDD-NOS, autisme en taalstoornissen zoals dyslexie en andere leerstoornissen.
Motorische stoornis is het gedeeltelijke of volledige verlies van de functie van een lichaamsdeel, meestal een ledemaat of ledematen . Dit kan resulteren in spierzwakte, slecht uithoudingsvermogen, gebrek aan spiercontrole of totale verlamming.
Kinderen met een ontwikkelingsachterstand ontwikkelen zich (veel) langzamer dan hun leeftijdsgenoten. Ze gaan bijvoorbeeld later rollen, zitten, staan, lopen of praten. Vaak zijn er vanaf de geboorte al (lichamelijke) klachten. Soms wordt een ontwikkelingsachterstand pas later duidelijk.
,,Bij baby's die later hoogbegaafd blijken zien we dat ze een hoge mate van alertheid hebben en heel wijs de wereld in kijken, intens oogcontact maken en veel eerder dan zes weken bewust lachjes laten zien. Ook zie je snel een sterke eigen wil naar voren komen.
Een ontwikkelingsstoornis is een neurologische (heeft te maken met de hersenen) of psychische aandoening. Deze stoornis is de oorzaak dat de normale ontwikkeling van kinderen en jongeren verstoord en belemmerd wordt. Door deze andere ontwikkeling blijft het kind achter ten opzichte van de leeftijdsgenootjes.
2 tot 3 jaar Vanaf de tweede verjaardag zal het kind meer gecontroleerde bewegingen gaan maken, waarbij ook de basiskrabbels zichtbaar worden: losse lijn, recht kruis, rondje, vierkant, driehoek en schuin kruis. Deze zijn uiteraard niet perfect, maar wel duidelijk herkenbaar.
Kleuren leren
Driejarigen beginnen kleuren te leren. Ze kunnen meestal naar een kleur wijzen als erom gevraagd wordt en kunnen er halverwege het jaar misschien wel vier of meer noemen . Een paar leuke manieren om ze te helpen deze vaardigheid onder de knie te krijgen: Verweef kleurreferenties in alledaagse gesprekken.
Je peuter ontdekt dat het een eigen mening heeft, zelf beslissingen kan maken en dingen kan gaan ondernemen. Natuurlijk lukt nog niet alles. Jonge kinderen vinden het nog moeilijk om duidelijk te maken wat ze voelen of wat ze graag willen doen.Of ze snappen niet altijd wat er gaat gebeuren.