Speelt er iets zich af in het nu? Dan spreken we van de tegenwoordige tijd, in het Frans heet dat le présent. Net als in het Nederlands kan je aan het werkwoord ook zien over hoeveel personen het gaat.
De tegenwoordige indicatieve tijd wordt gebruikt om iets te beschrijven dat gebeurt op het moment van spreken, nu, vandaag . Het wordt ook gebruikt om een gewoonte te beschrijven of erover te praten. Werkwoorden die eindigen op -er. De meeste Franse werkwoorden hebben hun infinitief die eindigt op -er.
De tegenwoordige tijd is een werkwoordstijd die iets zegt over een handeling die nu of in de toekomst plaatsvindt. 'Piet loopt naar de bushalte' is een voorbeeld van een zin die in de tegenwoordige tijd staat.
We richten ons op de meest voorkomende Franse werkwoorden en hun vervoegingen in vier tijden: présent (tegenwoordige tijd), passé composé (voltooid tegenwoordige tijd), imparfait (onvoltooid verleden tijd) en futur simple (toekomende tijd).
De imparfait wordt gevormd door -ons (aan het einde van een werkwoord dat in de “nous vorm” en in de onvoltooid tegenwoordige tijd is vervoegd) weg te laten en de volgende vervoegingen te gebruiken: -ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient.
De 'avoir' regel speciaal
Het voltooid deelwoord dat vervoegd wordt met 'avoir' krijgt meestal geen uitgang. Maar als het lijdend voorwerp eerder in de zin staat dan het voltooid deelwoord, dan richt dit laatste zich naar het geslacht en getal van het lijdendvoorwerp. Bijvoorbeeld: Elle a acheté la maison?
De passé simple is het tegenovergestelde van de imparfait waarmee het vaak gebruikt wordt. Het drukt een plotselinge gebeurtenis uit, die plaatsvindt tijdens het verhaal dat in de imparfait staat. Voorbeeld: La fête battait son plein lorsqu'un orage éclata. (Het feest was in volle gang toen er een onweer losbarstte.)
In de tegenwoordige tijd wordt bij de tweede persoon enkelvoud (je, jij) en bij de derde persoon enkelvoud (hij, zij, het) altijd een –t toegevoegd aan de ik-vorm. Dit hoeft niet als een werkwoord al eindigt op een –t (het is: hij zit en niet hij zitt).
Simpel uitgedrukt zegt de tegenwoordige tijd iets over een handeling die zich op het moment van spreken afspeelt, en de verleden tijd iets over een handeling die zich al eerder heeft afgespeeld.
De voltooid tegenwoordige tijd in het Frans heet Le passé composé, en bestaat net als in het Nederlands uit twee delen : het ene deel is het hulpwerkwoord avoir of être, dit wordt vervoegd in de tegenwoordige tijd, het tweede deel komt daarachter en dat is het voltooid deelwoord.
Je krijgt dan: ge + ik-vorm + t/d. Kijk naar de infinitief (het hele werkwoord). Haal -en ervan af. Op welke letter eindigt het werkwoord nu?
Wanneer gebruik je wat? De imparfait gebruik je als je een beschrijving in het verleden geeft of als je een gebeurtenis of een gewoonte noemt. Bijvoorbeeld: 'De zon scheen'. In het frans is dit: 'Le soleil brillait'.
De passé simple (d.i. enkelvoudige verleden tijd) bestaat uit een enkele persoonsvorm, terwijl bij de passé composé (d.i. samengestelde verleden tijd) een hulpwerkwoord wordt gebruikt. De passé simple heet dus niet zo omdat hij eenvoudiger te leren is - integendeel.
Zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord.
Mylena. Avoir is het werkwoord hebben Être is het werkwoord zijn Als je wilt zeggen: Ik ben Piet, gebruik je een vorm van het werkwoord être (zijn). Het wordt dan: Je suis Piet Als je wilt zeggen: Ik heb een moeder, gebruik je het werkwoord avoir (hebben). Het wordt dan: J'ai une mère.
Dus, wat bepaalt of "avoir" of "être" gebruikt moet worden met deze werkwoorden? Het korte antwoord is hun transitiviteit. Als het werkwoord gebruikt wordt zonder een lijdend voorwerp, dan zal het het hulpwerkwoord "être" hebben, en als het een lijdend voorwerp heeft , dan zal het het hulpwerkwoord "avoir" hebben.
Hoe vorm je de passé récent en de futur proche? De passé récent vorm je met venir de + infinitief. De futur proche met aller + infintitief.