Zinnen met “werkwoord + TO” of “werkwoord + FOR”: Wanneer je in een zin een werkwoord hebt, gevolgd door “to”, dan gebruik je een infinitive.Wanneer je in een zin een werkwoord hebt, gevolgd door “for”, dan gebruik je een gerund.
Een werkwoord (verb) kan soms worden gebruikt als zelfstandig naamwoord (noun). Wanneer een werkwoord deze rol aanneemt spreek je van een gerund (werkwoord + ing).
De Gerund bestaat uit het hele werkwoord gevolgd door 'ing'. Je gebruikt de Gerund als zelfstandig naamwoord bij vaste uitdrukkingen, na een voorzetsel en na bepaalde werkwoorden.
De infinitief - ook wel onbepaalde wijs genoemd - is grofweg gezegd het werkwoord zoals u het in een woordenboek zou opzoeken: onvervoegd. Dus de infinitief van competing is (to) compete en de infinitief van excused is (to) excuse. Dit geldt voor vrijwel alle werkwoorden.
De infinitief (of: onbepaalde wijs) is een vormcategorie van het werkwoord. De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord' genoemd en het is in deze 'standaardvorm' dat werkwoorden in woordenboeken zijn opgenomen. De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft.
'Te + infinitief' en 'aan het + infinitief'
Als voor een werkwoord het woord 'te' of de woordgroep 'aan het' staat, weet je dat het werkwoord een infinitief is.
De gerund is een werkwoord dat gebruikt wordt als zelfstandig naamwoord en eindigt altijd op –ing. Een gerund gebruik je net als een ander zelfstandig naamwoord, bijvoorbeeld als onderwerp, lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp. Bijvoorbeeld: 'You can't help falling in love with him, he is so nice! '.
De infinitief is de basisvorm van een werkwoord. Als we het in het Engels over de infinitief hebben, bedoelen we meestal de tegenwoordige tijd van de infinitief.
De Past Simple is de Engelse term voor de verleden tijd. Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten etc. die in het verleden gebeurd zijn en nu helemaal klaar zijn. Het is dus eigenlijk hetzelfde als de Present Simple, alleen dan in de verleden tijd!
De toekomende tijd (future tense) is eigenlijk helemaal geen aparte tijd, maar gewoon een vorm van de tegenwoordige of verleden tijd. Je maakt hem door shall/will of would toe te voegen. En ook de Present Simple en de Continuous worden gebruikt om de toekomst te beschrijven.
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die 'een zelfstandigheid' aanduiden: huis, boom, vrouw, hout, liefde en vakantie bijvoorbeeld. Vaak staat er de, het of een voor. Zelfstandige naamwoorden kunnen concrete zaken aanduiden, zoals mensen (man, Ineke), dieren (paard) en dingen (huis, hout).
First Conditional
Bij if gebruik je de Present Simple en in het andere zinsdeel will + een werkwoord. If you prepare properly, you will pass the test. 2 De first conditional wordt gebruikt als het best waarschijnlijk is dat iets gaat gebeuren, nu of in de toekomst.
Er zijn verschillende werkwoordstijden die gemaakt worden met behulp van het werkwoord 'to be': de present continuous, de past continuous, de present perfect en de past perfect.
Het hele werkwoord is spelen. Er gebeurt iets. Het sneeuwt buiten. Het hele werkwoord is sneeuwen.
De infinitief (of: onbepaalde wijs) is een vormcategorie van het werkwoord. De infinitief wordt ook wel `het hele werkwoord` genoemd en het is in deze `standaardvorm` dat...
De infinitief is de onbepaalde wijs van een werkwoord, ofwel de vorm die niet vervoegd is naar persoon (dat is namelijk de persoonsvorm) of tijd (voltooid of tegenwoordig deelwoord). Voor de infinitief kan je altijd "om te" zeggen: om te lopen, om te fietsen, om te dansen, ...
Infinitief is een ander woord voor het hele werkwoord. Soms wordt deze vorm ook wel de onbepaalde wijs genoemd. Voorbeelden van infinitieven zijn: gaan, lopen, benoemen, updaten.
Wat is het hele werkwoord (de infinitief)?
De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud. Ze eindigen meestal op en en soms op n. Voor het hele werkwoord kun je bijna altijd Ik kan zetten. Ik kan fietsen.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat je doet. Met andere woorden: een werkwoord geeft een activiteit aan, zoals lopen, fietsen, rennen, springen en maken.
De lijdende vorm bestaat uit een vorm van to be + voltooid deelwoord. Je gebruikt de lijdende vorm als het niet zo belangrijk of niet bekend is wie iets doet of gedaan heeft. Het belangrijkste is wat er gedaan wordt of gebeurd is. De actie is dus belangrijker dan het onderwerp.
Het gezegde van een zin in de lijdende (of: passieve) vorm wordt gevormd met het hulpwerkwoord worden en een zogenaamd passief deelwoord.