Bij zwakke werkwoorden wordt het voltooid deelwoord gemaakt door ge + er/sie/es-vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld: gemacht, geredet, gereist.
Zwakke werkwoorden
Het voltooid deelwoord wordt volgens deze formule gevormd: ge + stam + t.
Een zwak werkwoord is een werkwoord dat in de tegenwoordige tijd en verleden tijd een vaste uitgang achter de stam krijgt. De stam van een Duits werkwoord verkrijg je - net als in het Nederlands - door '-en' van het werkwoord af te halen.
Bij de zwakke werkwoorden (ook wel 'regelmatige werkwoorden' genoemd) wordt achter de stam van het werkwoord (het hele werkwoord zonder de uitgang -en) in de verleden tijd de uitgang -de of -te geplaatst: werken - werkte - gewerkt. kleien - kleide - gekleid. reizen - reisde - gereisd.
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die niet van klank veranderen als je er verleden tijd van maakt. Ook als voltooid deelwoord behouden ze dezelfde klank. Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt altijd op een -d of een -t.
Er is sprake van een sterk werkwoord als het werkwoord in de verleden tijd een andere klank krijgt dan in de tegenwoordige tijd en als het voltooid deelwoord eindigt op -en. De klank van zwakke werkwoorden verandert niet als je ze in de verleden tijd zet.
Deze werkwoorden krijgen in de verleden tijd achter de ik-vorm de uitgang -te(n) of -de(n) en het voltooid deelwoord eindigt op t of d. Voorbeelden van zwakke werkwoorden zijn: werken – werkte – gewerkt. spelen – speelde – gespeeld.
Een sterk werkwoord is een werkwoord dat in de verleden tijd een klinkerwisseling kent (bijvoorbeeld fahren - fuhr of sehen - sah) en waarvan het voltooid deelwoord (perfekt) eindigt op -en (bijvoorbeeld gefahren, gesehen, gelassen, gesprochen).
Sterke werkwoorden en de verleden tijd.
De 'o' verandert in 'ie'. Kopen is ook zo'n sterk werkwoord, in de verleden tijd is het namelijk 'we kochten'.
Deze werkwoorden moet je gewoon onthouden. Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen. Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van klank te veranderen.
* In het Duits krijg je de stam van een werkwoord, als je -en of -n weglaat, bijvoorbeeld spielen spiel-; wandern wander-.
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden waarvan de klank verandert als het werkwoord wordt omgezet in voltooide tijd. Daarnaast hebben ze geen achtervoegsel (-te of –de) nodig. De klank van sterke werkwoorden verandert als het werkwoord wordt omgezet in voltooide tijd.
Ik word / ik zal: ich werde. Jij wordt / zal: du wirst. Hij/zij/het/men wordt / zal: er/sie/es/man wird. Wij worden / zullen: wir werden.
Zwak definities
naamw. Uitspraak: [ zwɑk ] met weinig kracht Voorbeelden: 'een zwakke tegenstander' , 'een zwak signaal opvangen' Antoniem: sterk Synoniem: slap Synoniemen: aanvechtbaar arm bleekjes breekbaar broos...
De eigenaardige termen 'sterk' en 'zwak' werden in 1819 bedacht door de Duitse taalkundige Jacob Grimm. Hij noemde werkwoorden als wandelen en fietsen zwak omdat ze een extern hulpmiddel – een uitgang – nodig hebben om de verleden tijd te vormen.
werkwoord dat bij de vervoeging in de verleden tijd en/of de vorming van het voltooid deelwoord een klinkerwisseling* (soms ook medeklinkerwisseling) vertoont. Voorbeeld: eten - at - gegeten; kopen - kocht - gekocht.
Het Nederlands kent van oudsher twee types werkwoordvervoegingen: het sterke type (lopen, liep, gelopen) en het zwakke type (wandelen, wandelde, gewandeld). Daarnaast hebben een aantal werkwoorden een onregelmatige vervoeging: ze zijn niet van oorsprong sterk, maar ze hebben ook geen regelmatige zwakke vervoeging.
ik melk, jij melkt, wij melken. ik molk / melkte, wij molken / melkten. ik heb gemolken.
Om deze sterke werkwoorden te vervoegen, gebruiken de Duitsers de zogenaamde e/i-Wechsel. Bij sterke werkwoorden met een -e in de stam verandert deze letter in een -i(e) . Dit is alleen zo bij de onderwerpen du en er/sie/es/man . De lengte van de klank die je uitspreekt, is hierbij ook nog van belang.