Een gist is een goed voorbeeld van een eukaryoot. Een gist heeft een celkern waar het DNA in ligt. Verder heeft het gist ook nog allemaal organellen zoals een endoplasmatisch reticulum en een golgi systeem. Het grootste verschil tussen een eukaryoot en een prokaryoot is dus het hebben van een celkern.
Voorbeelden van organellen die bij alle eukaryoten voorkomen, zijn: celkern: per definitie bevat een eukaryotische cel een of meer celkernen; de kernmembraan zondert het genetisch materiaal af van de rest van de cel. endoplasmatisch reticulum, verder onderverdeeld in ruw en glad endoplasmatisch reticulum.
Een cel is de kleinste levensvorm die er bestaat. Alle organismen, of het nou planten, dieren, schimmels of bacteriën zijn, bestaan uit één of meerdere cellen.
De celkern (nucleus) ligt in het cytoplasma van de cel en is het informatie- en besturingscentrum van de cel. De celkern is het organel in de cel, waarin de erfelijke informatie (DNA) is opgeslagen. Het kernmembraan (kernenvelop) om de celkern is verbonden met het membraan van het ruw endoplasmatisch reticulum (ER).
Celkern, DNA en chromosomen
De celkern van een cel wordt ook wel de nucleus genoemd, zoals te zien is in het plaatje. De celkern ligt meestal in het midden van de cel en is de opslagplaats voor DNA. DNA is een soort harde schijf van je cel. In het DNA ligt genetische informatie opgeslagen.
Cellen van onder andere dieren, planten en schimmels hebben een celkern. Deze organismen worden eukaryoot ('eu' = echt, 'karyon' = kern) genoemd. Alle soorten met een celkern behoren tot de Eukarya, een van de drie 'domeinen' van het leven. De andere twee zijn de Bacteria en Archaea.
Bacteriën en archaea zijn eencellig en hebben geen celkern.
Eukaryoten zijn alle organismen met een celkern, dus alle dieren, planten, schimmels en protisten.
Een bacterie heeft geen celkern en is dus een prokaryoot: het erfelijk materiaal ligt los in het cytoplasma. Het DNA bestaat meestal uit één enkel ringvormig chromosoom, vaak vergezeld van een of meer plasmiden, die eveneens genetische informatie bevatten.
Cellen met een celkern noemen we eukaryoten. Alle prokoryoten zijn ééncellige bacteriën of arcaea. De archaea zijn een apart domein. Archaea lijken qua bouw en levenswijze erg op bacterien, maar archaea hebben ook kenmerken van de eukaryoten.
Beide cellen hebben wel een celkern. In de celkern vind je de chromosomen. De mens heeft er 46. In alle lichaamscellen van de mens vindt je dus 46 chromosomen in de celkern.
Globaal bekeken zijn er drie soorten cellen op aarde. Cellen zonder kernen, cellen met kernen en cellen met celwanden. De cellen zonder kernen behoren toe aan organismen uit het rijk der bacterien. De cellen van alle andere organismen hebben wel een kern.
Alle cellen van alle organismen hebben een cytoplasma, celmembraan en chromosomen. Het cytoplasma (celvloeistof) is waar stoffen van de ene plaats naar de andere plaats gaan in de cel. Het celmembraan is het buitenste randje van het cytoplasma. Alles wat de cel op- en afneemt gaat door het celmembraan.
Het grootste verschil tussen eukaryoten en prokaryoten is het hebben van een celkern. Prokaryoten hebben geen celkern, het DNA ligt gewoon los in de cel. Eukaryoten hebben wel een celkern waarin het DNA zich bevindt.
Dan zijn er ook nog een aantal verschillen tussen plantaardige en dierlijke cellen. Zo komen bladgroenkorrels , een celwand en een grote vacuole alleen bij plantaardige cellen voor. De plant heeft bladgroenkorrels in de groene delen van een plant.
Organismen die in elke cel DNA binnen een kernmembraan hebben. Schimmels, planten en dieren zijn eukaryoot en hebben dus een celkern. Bacteriën zijn prokaryoten.
Een virus heeft ook geen kern, het is eigenlijk niet eens een echte cel.
In alle cellen van ons lichaam zit een celkern die ons DNA bevat. De enige uitzondering is de rode bloedcel; die heeft geen celkern.
Prokaryoten zijn eencellig en klein: ongeveer 0,002 mm lang en 0,0004 tot 0,001 mm in diameter. De massa is met 10−12 g ongeveer 1000 maal kleiner dan die van een dierlijke cel. Bij prokaryoten bevindt het cirkelvormige DNA zich los in de cel, vaak in een nucleoïde; er is geen sprake van een celkern.
Schimmels zijn meercellige micro-organismen met een celkern en behoren dus tot de eukaryoten.
Dierlijke cellen hebben geen celwand én geen vacuole, plantaardige cellen wel. Plantaardige cellen kunnen (afhankelijk van welk deel van de plant ze zijn) bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels hebben.
Schimmels zijn anders dan planten en dieren en vormen dus een aparte groep in de natuur. Dit komt doordat de bouwstenen waaruit ze bestaan, de cellen anders zijn opgebouwd. Schimmelcellen hebben net als plantencellen een stevige celwand. Maar anders dan planten, hebben schimmelcellen geen bladgroenkorrels.
Het verschil tussen een schimmel en een bacterie is uit hoeveel cellen ze bestaan. Een bacterie is een eencellig organisme en een schimmel kan een- of meercellig zijn. Ook bevat een schimmel een kern daar waar een bacterie die niet heeft.
Gist is een eencellige schimmel. Veel gisten zijn betrokken bij de productie van voedingsmiddelen zoals brood of bier, maar andere kunnen een impact hebben op de gezondheid van mens of dier.