De muntjes van 1, 2 en 5 cent zijn roodkleurig, gemaakt van staal met een laagje koper. De 10, 20 en 50 cent muntjes zijn gemaakt van koper, aluminium, zink en tin en zijn geelkleurig. En de 1 en 2 euro munten tot slot zijn een combinatie van laagjes nikkel, koper en messing.
Een muntje van 1 cent uit Monaco, uit 2001 of 2002, is om en bij de 100 euro waard. Hetzelfde geldt voor een muntje van 2 cent uit het Vaticaan uit 2002 of 2003. Nog een zeldzaam rostje is dat van 1 cent dat Finland in 2001 uitgaf. Dat is 10 euro waard.
De meeste guldenbankbiljetten kunt u nog tot 1 januari 2032 inwisselen voor euro's. Dit doet u bij de Nederlandsche Bank (DNB) in Haarlem. Guldenmunten (als dubbeltjes en rijksdaalders) kunt u bij DNB niet meer omwisselen. Andere valuta kunt u alleen omwisselen in het land waar het geld vandaan komt.
Stuivers, dubbeltjes, kwartjes, gulden en rijksdaalders kunnen nog steeds een bepaalde waarde hebben als ze zeldzaam zijn. De zilveren guldens en rijksdaalders zijn interessant voor beleggers vanwege de hoge zilverprijs.
Muntjes van 1 en 2 cent blijven een wettelijk betaalmiddel. Ze worden niet buiten omloop gesteld en verliezen hun waarde niet. Ze kunnen nog altijd gebruikt worden. U hoeft ze dus niet terug te brengen naar de bank.
Nu koning Albert op pensioen gaat, kan u stilaan letterlijk munt slaan uit hem. Vooral de reeks eurostukken uit 1999 (de eerste met de afbeelding van Albert II) worden waardevol, omdat ze een beperkte oplage van 40.000 exemplaren hadden. Een stuk van 2 euro uit die reeks is al 125 euro waard.
Kostprijs 1 en 2 centjes
Oud staal is ongeveer 0,2 € waard per kilogram. Oud koper is veel meer waard met 4,45 € per kilogram. Een kilogram kleingeld bestaat dus voor 950 gram uit staal en 50 gram uit koper. Die zijn respectievelijk 0,19 en 0,2225 euro waard.
Met een waarde van bijna 3 euro is de Koeweitse dinar in nominale termen de duurste munt ter wereld; als je ten minste bitcoin en andere alternatieve valuta's niet meerekent.
Daarom heette het oorspronkelijk ook wel dubbele stuiver. Vanaf 1948 was het dubbeltje een nikkelen munt met een waarde van een tiende gulden.