Researchers aan de University of Washington en in Glasgow zijn het er na uitgebreid onderzoek over eens: de intelligentie van een kind wordt bepaald door het genetisch materiaal langs moeders kant. Het genetisch materiaal van de vader heeft geen invloed.
Genen die zowel de structuur als het functioneren van het brein beïnvloedden, vormen een verklaring voor de gemeten IQ-verschillen. Posthuma zegt in haar proefschrift dat verschillen in IQ voor wel tachtig tot negentig procent aan erfelijke factoren liggen.
Je IQ of intelligentieniveau is niet aangeboren en ligt dus niet vast bij je geboorte. Overigens is het meten van IQ niet hetzelfde als het meten van intelligentie of slimheid. IQ testen meten vooral abstracte logica.
Tandgrootte, het formaat van de kaak en de vorm van je tanden zijn allemaal genetisch bepaald, en kinderen kunnen deze karakteristieken van beide ouders erven volgens het American Journal of Physical Anthropology. Echter blijkt de kans groter dat kinderen deze kenmerken van hun vader erven.
Bij de bevruchting smelt de ei- en zaadcel samen en bevat het nieuwe wezen zo weer 46 chromosomen, 23 van zijn vader (de zaadcel) en 23 van mijn moeder (de eicel). Voor iedere erfelijke eigenschap heb je 2 genen, 1 van je vader en 1 van je moeder.
Je bloedgroep erf je van je ouders. Je vader en moeder geven ieder één kopie van het bloedgroep-gen aan jou door. Dit kan een A, B of O zijn. De kopie van je vader bepaalt samen met de kopie van je moeder welke bloedgroep jij krijgt.
De chromosomen in elk van haar paren hebben vóór je geboorte al genen met elkaar uitgewisseld, maar het resultaat verandert niet – de helft van je chromosomen krijg je van haar. De andere helft komt van je vader. Dat geldt ook voor je broers en zussen.
Wetenschappers van de UNC School of Medicine hebben aangetoond dat er evenveel DNA van vaders als moeders in kinderen belandt, maar dat de genen van de vader dominant zijn.
Familieleden delen genetisch risico op agressie
Gelijkenissen in agressie tussen familieleden kunnen vooral worden verklaard door genetische overeenkomsten, oftewel door het delen van genetisch risico. Er zijn geen aanwijzingen dat omgevingsinvloeden de overeenkomsten in agressie binnen families verklaren.
Het blijft een taboe." De schattingen lopen uiteen, weet Brons, maar 2 tot 10 procent van de kinderen hebben een vader die niet hun biologische vader is. Vaders die een vaderschapstest laten doen, vinden dat hun partner raar gedrag vertoont of vinden dat hun kind niet op hen lijkt.
Je IQ ligt minder vast dan gedacht. Veranderingen in het volume van bepaalde hersengebiedjes tijdens je pubertijd kunnen je intelligentiescore flink omhoog krikken – of juist omlaag. Je intelligentie, uitgedrukt in IQ, verandert gedurende je leven nauwelijks.
Uit de studies is gebleken dat ongeveer 70% van het IQ erfelijk is en dat de overige 30% door omgevingsfactoren wordt bepaald. Wat bepaalt nog meer intelligentie? Gezondheid, slaap, beweging, kwaliteit van het onderwijs en andere omgevingsfactoren kunnen de intelligentie beïnvloeden.
"Onderzoek heeft uitgewezen dat intelligentie grotendeels bepaald wordt door onze genen en onze omgeving, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen." Om de genetische component voor intelligentie te bepalen, bestudeerden wetenschappers in het verleden al meermaals het IQ van tweelingen.
"In ons onderzoekscentrum onderzoeken we de impact van voeding, maar het is algemeen geweten dat ook gezondheid, slaap, beweging, kwaliteit van het onderwijs en andere omgevingsfactoren de intelligentie kunnen beïnvloeden.
Welk gedrag is erfelijk? Onderzoek van de VU heeft uitgewezen dat: angstig, depressief, teruggetrokken gedrag bij jongens voor 65 procent erfelijk is en bij meisjes voor 47 procent. agressie en regeldoorbrekend gedrag bij jongens voor 73 procent erfelijk is en bij meisjes voor 62 procent.
Aangeboren is niet genoeg
Sommige eigenschappen zijn al aanwezig, maar moeten nog groeien, nog rijpen. Voor dat groei- of rijpingsproces hebben de aangeboren eigenschappen hulp nodig van de omgeving van een kind. Kortom: van het aangeleerd gedrag.
Genen veroorzaken geen gedrag. Het MaoA gen uit het onderzoek van Brunner bijvoorbeeld, regelt de werking van boodschapperstoffen (neurotransmitters) die signalen van de ene hersencel naar de ander overdragen waarna bijvoorbeeld een bepaald gedrag in gang wordt gezet.
Genetische opbouw
Minstens twee genenparen sturen de kleur van menselijk haar. Eén gen, het bruin/blond-paar, heeft een dominant bruin allel en een recessief blond allel. Als iemand drager is van het bruine allel, dan zal deze persoon bruin haar hebben; zo niet, dan is hij blond.
Ons eigen DNA is een combinatie van het DNA van onze ouders. De ene helft komt van je vader, de andere helft van je moeder. Maar in het DNA van iedereen zitten al bij de geboorte variaties die je bij geen van de ouders terugvindt. Dit zijn de novo mutaties; 'nieuwe' mutaties (veranderingen) die alleen het kind heeft.
Blijft de vraag waarom eenjarigen wel op hun vader lijken. De psychologen zoeken het in een evolutionaire verklaring: pasgeborenen hebben een goede reden om meer op vader dan op moeder te lijken. Op moeders zorg kun je altijd wel aan, zij weet doorgaans welk kind van haar is. Pa is daarin minder zeker.
De additieve genetische relatie tussen volle broers en volle zussen is 0.5, omdat ze gemiddeld 50% van hun DNA delen. De additieve genetische relatie tussen twee dieren is de hoeveelheid DNA die ze gemeenschappelijk hebben omdat ze familie van elkaar zijn.
Het DNA van een mens is verdeeld over 23 paar chromosomen. Van elk paar krijg je er 1 van je vader (via de zaadcel) en 1 van je moeder (via de eicel). Het geslacht wordt ook door chromosomen bepaald: het X- en Y-chromosoom. Vrouwen hebben 2 X-chromosomen, mannen hebben 1 X-chromosoom en 1 Y-chromosoom.
Iedere ouder draagt een bepaald gen van een oogkleur bij zich. Dit bepaalt de oogkleur van jouw kindje. Sommige genen zijn dominanter dan de ander. Zo is de kans dat een kindje geboren wordt met blauwe ogen heel erg klein als zijn ouders allebei bruine ogen hebben.