Een bijzin in een bijzin hoort tussen twee komma's. Een beknopte bijzin hoort ook tussen twee komma's. Als de zin erg lang is komt tussen een beknopte bijzin en een hoofdzin een komma. Dit is ook het geval als het werkwoord uit de bijzin naast de persoonsvorm van de hoofdzin komt te staan.
Gebruik een paar komma's in het midden van een zin om clausules, zinsdelen en woorden af te bakenen die niet essentieel zijn voor de betekenis van de zin . Gebruik één komma voor om het begin van de pauze aan te geven en één aan het einde om het einde van de pauze aan te geven. Voorbeeld: Hilda, een erg goede kok, ging naar San Francisco.
De persoonsvorm is een werkwoord dat in iedere zin voorkomt. Dit werkwoord hoort bij het onderwerp in een zin. Het geeft namelijk aan wat het onderwerp is of doet. Een zin kan nooit meer dan één persoonsvorm hebben.
Meestal komt er geen komma voor de nevenschikkende voegwoorden en en of. Hij eet graag cornflakes, havermoutpap, boterhammen en spiegeleieren.
Wanneer moet je een komma gebruiken? Met komma's geef je aan waar de lezer een pauze moet 'lezen'. Plaats dus een komma als er bij het voorlezen (hardop of 'in je hoofd') een duidelijke pauze hoorbaar is. Komma's moeten een lezer helpen de pauzes te leggen waar de schrijver ze ook bedoelde te leggen.
Wanneer een nevenschikkende voegwoord twee onafhankelijke zinnen verbindt, wordt er een komma gebruikt voor de nevenschikkende voegwoord (tenzij de twee onafhankelijke zinnen erg kort zijn). Voegwoorden die niet worden gevolgd door niet-essentiële elementen, mogen nooit worden gevolgd door komma's.
Een simpele zin kan twee subjecten hebben die het werkwoord doen, twee werkwoorden die door het subject gedaan worden, of beide . Deze elementen worden niet door komma's gescheiden.
Een zin heeft altijd maar één onderwerp. Zodra je kind het onderwerp in een zin gevonden heeft, hoeft hij dus niet op zoek naar nog een onderwerp. Een samengestelde zin kan wel twee onderwerpen hebben. Zo'n zin bestaat namelijk uit twee zinnen die samengevoegd zijn.
Voor het nevenschikkende voegwoord maar wordt meestal een komma gezet. De Argentijn probeerde te koppen, maar kreeg een duw tegen zijn schouder en zag de bal net naast gaan.
Een bijzin in een bijzin hoort tussen twee komma's. Een beknopte bijzin hoort ook tussen twee komma's. Als de zin erg lang is komt tussen een beknopte bijzin en een hoofdzin een komma. Dit is ook het geval als het werkwoord uit de bijzin naast de persoonsvorm van de hoofdzin komt te staan.
Welke zin is beter: 'Fien is jarig, dus we vieren feest' of 'Fien is jarig, dus vieren we feest'? ! Beide zinnen zijn juist. Er is alleen een verschil in woordsoort: in de eerste zin is dus een voegwoord, in de tweede een bijwoord.
Tip 2: ELDA-regel
Deze staat voor Eerst Leesteken, Dan Aanhalingsteken en komt in de praktijk op het volgende neer: “De komende weken benut ik om aan mijn boek te werken,” zei hij opgewekt. In plaats van: “De komende weken benut ik om aan mijn boek te werken”, zei hij opgewekt.
Het weglaten van een komma zorgt ervoor dat informatie door elkaar loopt, wat leidt tot een verandering in betekenis of verlies van duidelijkheid. Overmatige komma's zorgen ervoor dat informatie afgehakt en onsamenhangend wordt, wat de lezer in verwarring brengt . Voorkom deze fouten door de regels voor het gebruik van komma's te leren.
Er is geen specifieke limiet aan het aantal komma's dat u in een zin kunt gebruiken. Het is gewoon een kwestie van uw voorkeursstijl. Eén komma wordt vaak gebruikt: Hoewel hij klein was, was hij sterk.
1. Gebruik een komma om onafhankelijke clausules te scheiden. Regel: Gebruik een komma voor een nevenschikkende conjunctie (and, but, yet, so, or nor, for) wanneer deze twee complete ideeën (onafhankelijke clausules) verbindt. Hij liep door de straat en sloeg toen de hoek om.
Het eenvoudige predikaat van een zin is het werkwoord dat vertelt wat het onderwerp doet. voorbeeld: Chris springt. Sommige zinnen hebben twee eenvoudige predikaten . voorbeeld: Chris springt en vangt.
Tegenwoordig wordt u niet meer als derde persoon beschouwd maar als tweede persoon enkelvoud, net als jij/je. U wordt dan gecombineerd met de persoonsvorm van de tweede persoon: u hebt. U hebt is dus vergelijkbaar met jij hebt. Bij de keuze tussen u hebt en u heeft kunt u uw eigen voorkeur volgen.
Een zin kan ook meer dan één onderwerp hebben ; deze zinnen worden samengestelde zinnen genoemd. Samengestelde zinnen gebruiken de nevenschikkende conjunctie en om twee zelfstandige naamwoorden aan elkaar te verbinden. Onthoud dat het onderwerp nooit in een voorzetselzin zal voorkomen.
Dat hoofdwerkwoord kan zowel een zelfstandig als een koppelwerkwoord zijn. In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden staan; één daarvan is de persoonsvorm van de zin. Er zijn verschillende soorten hulpwerkwoorden, die elk een ander soort betekenis bijdragen aan de zin.
Een eenvoudige zin kan twee werkwoorden hebben. Dit wordt een samengesteld predikaat genoemd. De zin is nog steeds een eenvoudige zin omdat deze slechts één onafhankelijke clausule bevat. Een voorbeeld van een eenvoudige zin met twee werkwoorden is 'The boys played games and rode bicycles.
Het Engels kent zeven coördinerende voegwoorden : for, and, nor, but, or, yet, so. Deze kunt u zich herinneren met behulp van de ezelsbruggetjes FANBOYS: For geeft een causaal verband aan: “We vertrokken een dag eerder, want het weer was niet zo mild als we hadden verwacht.”
Wanneer je twee zinnen hebt die op zichzelf kunnen staan en je verbindt ze met een voegwoord (want, en, noch, maar, of, toch, dus), dan moet je een komma plaatsen voor het woord vóór het voegwoord .
Nevenschikkende voegwoorden staan tussen woorden, woordgroepen en deelzinnen die grammaticaal een gelijkwaardige functie hebben. Voorbeelden van nevenschikkende voegwoorden zijn en, of, ofwel, maar, want. Zowel de huwelijken als de scheidingen zitten in de lift.