Persoonsvorm: De persoonsvorm in deze zin is 'wordt'. Onderwerp: Het antwoord op de vraag 'wie of wat + wordt? ' is 'zijn broer', dus dat is het onderwerp van de zin. Infinitief: De infinitief van de persoonsvorm 'wordt' is 'worden'.
Is het onderwerp meervoud, dan geldt ook hetzelfde voor de persoonsvorm. Voor de vervoeging van de persoonsvorm is de hoeveelheid mensen in het onderwerp dus bepaald. Een infinitief heeft deze eigenschap niet. Die is altijd hetzelfde en niet vervoegd.
Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm. Zet het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud -> het werkwoord dat mee verandert, is de persoonsvorm.
Het is het werkwoord wat je ook in het woordenboek vindt, zonder enige verandering. Meestal eindigt het daarom op –en, en in sommige uitzonderingen op –n. Voorbeelden hiervan zijn zingen, vechten, huilen, bidden, lachen, werken, bewonderen en zo zijn er nog veel meer!
De infinitief is in het Nederlands steeds gelijk aan de indicatief meervoud in de tegenwoordige tijd. Uitzondering: die indicatief is zijn, nooit wezen, bij het werkwoord waarvan de infinitief zijn of wezen is.
De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen... Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen. Zoek daarom altijd eerst de persoonsvorm (pv) in een zin.
Hoewel infinitieven werkwoorden bevatten, kunnen ze niet als werkwoorden functioneren. Ze geven op zichzelf geen gevoel van tijd weer en zinnen die infinitieven bevatten, moeten ten minste één eindig hoofdwerkwoord bevatten. Infinitieven worden gevormd door to voor de basisvorm van een werkwoord te plaatsen . Ze worden ontkend door not ervoor te plaatsen.
De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft. De meeste infinitieven eindigen op -en, sommige op -n. Voorbeelden: lopen, werken, bidden, eten, slapen, gaan, zien, doen, zijn.
Een infinitief is het hele werkwoord zoals je het in het woordenboek vindt. Er is nog niets mee gebeurd. De meeste infinitieven eindigen op -en; sommige eindigen op -n. Het kan ook als zelfstandig naamwoord worden gebruikt.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
Het meewerkend voorwerp is dan ook meestal een levend wezen of een instelling. Een meewerkend voorwerp komt in normale teksten dan ook niet zo vaak voor. In een zin met een meewerkend voorwerp gaat er iets (lv) van de een naar de ander. Daarom heb je vaak een onderwerp én een meewerkend voorwerp nodig.
Een infinitief heeft géén onderwerp bij zich en kan niet van tijd veranderen.
Ook de verleden tijd heeft die W-vormen: was/waren. Maar de tegenwoordige tijd, en die andere infinitief, gebruiken de vormen ben, bent, is en zijn (en regionaal ook nog zijt).
Het Nederlands kent van oudsher twee types werkwoordvervoegingen: het sterke type (lopen, liep, gelopen) en het zwakke type (wandelen, wandelde, gewandeld). Daarnaast hebben een aantal werkwoorden een onregelmatige vervoeging: ze zijn niet van oorsprong sterk, maar ze hebben ook geen regelmatige zwakke vervoeging.
' En de voltooide tijd van 'Ze gaat fietsen' is 'Ze is gaan fietsen' en niet 'Ze is gegaan fietsen. ' Dit wordt in de grammaticaboeken een 'vervangende infinitief' genoemd: de infinitief (moeten, gaan) vervangt het voltooid deelwoord dat je zou verwachten (gemoeten, gegaan).
aan het + infinitief (=duratief)
Met de duratief zeg je dat iets aan de gang is.
Hier is een voorbeeld van een infinitiefzin die wordt voltooid met een lijdend voorwerp: We willen pizza eten voor het avondeten . De infinitiefzin is pizza eten. Het dient als lijdend voorwerp om aan te geven wat het onderwerp wil. Hier is een voorbeeld van een infinitiefzin die wordt voltooid met een bijwoord: Ik dans om mijn geest te kalmeren.
(zou + graag/willen + infinitief)
Ik zou graag een huis in Rotterdam willen kopen. Ik zou graag een huis in Rotterdam kopen. Ik zou een huis in Rotterdam willen kopen.
Kale infinitieven zijn werkwoorden die in hun basisvorm worden gebruikt en niet als werkwoord functioneren . Ze komen voor na werkwoorden zoals 'zien', 'kijken', 'horen' en 'voelen' en ook na modale werkwoorden zoals 'nodig hebben', 'kunnen', 'zouden', 'moeten', 'mogen', 'zouden', 'zouden', 'konden' en 'willen'.
Het belangrijkste verschil tussen deze drie termen is dat de persoonsvorm varieert op basis van tijd, persoon en getal, het voltooid deelwoord wordt gebruikt in samengestelde tijden en passieve constructies, en de infinitief is de onveranderlijke basisvorm van het werkwoord.
De correcte vervoeging is je/jij wordt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging word je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
Onregelmatige werkwoorden: geen –en
In principe eindigt de infinitief op –en. Echter zijn er enkele uitzonderingen bij de werkwoorden gaan, slaan, staan, zien, doen en zijn. Ook varianten van deze werkwoorden, zoals verslaan en opstaan, eindigen niet op –en.