Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel. Een lijdend voorwerp bevat altijd een zelfstandig naamwoord of een persoonlijk voornaamwoord. Niet in iedere zin staat een lijdend voorwerp. In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.
Een meewerkend voorwerp kan met de voorzetsels aan en voor beginnen. Als er geen aan in een zin staat en je kan het wel ergens tussen zetten, dan is hetgene dat erachter staat meestal het meewerkend voorwerp: Ik vroeg (aan) hem of hij de kaartjes al had gekocht. Aan wie vroeg ik of hij de kaartjes al had gekocht?
Wat is het voorzetselvoorwerp en hoe herken je het? In een zin als 'De minister onthield zich van commentaar' is van commentaar een voorzetselvoorwerp. Het voorwerp begint met een voorzetsel (van) dat als het ware 'opgeroepen' wordt door het hoofdwerkwoord in de zin: zich onthouden.
Het belangrijkste verschil is dat een lijdend voorwerp niet met een voorzetsel begint en het voorzetselvoorwerp juist wel. Ook kan een voorzetselvoorwerp bij alle gezegdes voorkomen (werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde). Soms kunnen de zinnen wel erg op elkaar lijken. Kijk naar onderstaande zinnen.
Plaats van voorzetsels
Omdat het woordje 'voor' in voorzetsels voorkomt, kan je kind denken dat deze woordsoort altijd vooraan in een zin staat. Je kunt een voorzetsel inderdaad aan het begin van een zin tegenkomen, maar zo'n woord staat vaak ergens halverwege of aan het eind van een zin.
Voorzetsels zoals "of", "at" en "for" worden doorgaans aan het begin van een voorzetselzin geplaatst , en deze zinnen kunnen zowel het voorafgaande zelfstandig naamwoord als het voorafgaande werkwoord wijzigen. Deze zinnen helpen bij het specificeren van de "who", "what", "where", "why" of "how" van uw zin (d.w.z. het object van uw zin).
Bijwoordelijke bepaling: bestaat uit één woord of meerdere woorden die meer informatie geven over wat in het gezegde wordt uitgedrukt. Voorzetselvoorwerp: bestaat (net zoals een bijwoordelijke bepaling) uit één woord of meerdere woorden die meer informatie geven over wat in het gezegde wordt uitgedrukt.
De vier soorten zinnen zijn, afhankelijk van de structuur, eenvoudig (één onafhankelijke bijzin), samengesteld (meer dan één onafhankelijke bijzin), complex (een ondergeschikte bijzin en één onafhankelijke bijzin) en samengesteld-complex (een ondergeschikte bijzin en meer dan één onafhankelijke bijzin).
Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: meewerkend voorwerp: aan/voor wie + (werkwoordelijk) gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp)? Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.
Elk object binnen een voorzetselgroep is het object van het voorzetsel. Het kan niet het lijdend voorwerp van het werkwoord zijn . Het goede nieuws is dat u het lijdend voorwerp in een zin gemakkelijker kunt identificeren als u weet dat het niet binnen een voorzetselgroep kan staan.
Het lijdend voorwerp herkennen
Het kan grammaticaal onderwerp worden in een passieve zin. - 'Ik koop een nieuwe fiets' wordt dan 'Een nieuwe fiets wordt gekocht (door mij). ' Het lijdend voorwerp een nieuwe fiets is grammaticaal onderwerp van wordt in de passieve zin.
Overgankelijk werkwoord: Ze liep een marathon. Inovergankelijk werkwoord: We rennen elke dag. Kassa en marathon zijn lijdende objecten . Alleen omdat er een zelfstandig naamwoord achter het werkwoord staat, betekent nog niet dat het een lijdend object is.
Indirecte objecten maken geen deel uit van voorzetselzinnen
Beide "objecten" bieden vergelijkbare informatie in een zin. Het object van een voorzetsel kan uitleggen aan wie of voor wie de actie van een werkwoord wordt voltooid, maar grammaticaal gezien is het niet hetzelfde als een meewerkend object.
Je vindt een voorzetselvoorwerp door te kijken naar de zinsdelen die met een voorzetsel beginnen. Kijk of dat voorzetsel een VAST voorzetsel is (een betekenisgeheel vormt met het zelfstandig werkwoord in het gezegde). Het zinsdeel dat begint met dat voorzetsel noemen we voorzetselvoorwerp.
Er zijn vier typen zinnen in de Engelse taal: declaratief, uitroepend, gebiedend en vragend . Elk type zin dient een ander doel.
Het woordgeslacht zie je aan een (o), (m) of (v) achter het woord in het woordenboek. Bij onzijdige woorden gebruik je altijd het lidwoord “het” of “een”.Mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen altijd “de” of “een” als lidwoord.
Samengestelde zinnen zijn zinnen met meer dan één persoonsvorm. Een samengestelde zin noem je ook wel een meervoudige zin genoemd omdat er meer dan één persoonsvorm in zit. Een zin met één persoonsvorm noem je een enkelvoudige zin.
Een voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat begint met een voorzetsel. Dat voorzetsel hoort bij het gezegde van de zin. Voorbeelden zijn: zorgen voor, geloven in, denken aan, verlangen naar, zich verheugen op. Vaak hebben voorzetselvoorwerpen een figuurlijke betekenis.
De bijvoeglijke bepaling (bvb) is altijd een deel van een zinsdeel en vertelt iets over een zelfstandig naamwoord en hoort daar ook bij. Let op: Als het zinsdeel begint met een lidwoord maakt dat geen deel uit van de bijvoeglijke bepaling.
Een afkorting voor 'ben wel bij'. Voorbeeld: Bwb vanavond!
Basisgebruik
Een voorzetselzin begint met een voorzetsel en eindigt met een zelfstandig naamwoord —een persoon, plaats, ding of idee. Voorzetselzinnen voegen beschrijvingen toe of beantwoorden vragen zoals waar of wanneer.
Voorzetsels zijn woorden zoals op, onder, in, door, behalve, tussen en tegen. Ze geven de relatie (bijvoorbeeld tijd, plaats of reden) aan tussen het woord waar ze voor staan en de andere woorden in de zin: tijdens de vakantie, in de scriptie, vanwege het slechte weer.
Ja, het is vrij gebruikelijk om een zin te beginnen met een voorzetsel , en er is geen reden om dat niet te doen. Bijvoorbeeld, de zin "To many, she was a hero" is perfect grammaticaal. Het zou ook geherformuleerd kunnen worden als "She was a hero to many", maar daar is geen specifieke reden voor. Beide versies zijn prima.