Het antwoord hierop is ja. Het is opvallend dat er zo veel vragen zijn over het vaststellen van dyslexie bij hoogbegaafde kinderen. Dyslexie staat namelijk los van intelligentie en er is dus geen verschil met beneden gemiddeld of gemiddeld begaafde kinderen bij het vaststellen van dyslexie.
Als een kind dyslexie heeft en daarnaast ook hoogbegaafd is, dan noemen we dat een dubbeldiagnose of in in het Engels: Twice-Exceptional. Een kind heeft dan 2 kenmerken die op elkaar inwerken, maar elkaar ook maskeren. Door de hoge intelligentie zijn ze bijvoorbeeld in staat om hun dyslexie goed te compenseren.
PREVALENTIE VAN TWICE EXCEPTIONALITEIT EN DYSLEXIE
De meest voorkomende handicap onder de categorie specifieke leerstoornis is dyslexie. De meeste studenten die als twee keer uitzonderlijk zijn geïdentificeerd, zijn dus begaafde studenten met dyslexie .
Dyslexie heeft geen enkele correlatie met iemands intelligentie . Sterker nog, mensen met dyslexie hebben vaak een bovengemiddeld IQ.
Hoogbegaafdheid theorie
Belangrijkste criteria: hoge intelligentie, motivatie èn creativiteit.
Ze kunnen bijvoorbeeld al zien hoe ze iets willen, al weten hoe iets moet, maar nog niet de verfijnde motoriek hebben om het te maken. Zijn soms, niet altijd, cognitief ook al verder dan de sociale en emotionele ontwikkeling. Daardoor kan een hoogbegaafd kind heel volwassen en wijs overkomen.
Hoogbegaafde kinderen tekenen niet zozeer 'mooier' dan hun leeftijdsgenoten (met een strakke lijnvoering of de juiste proporties), maar ze tekenen wél opvallend vaak bijzondere details, zoals een iris of meerdere mensfiguren.
Twee keer uitzonderlijk of 2e is een term die wordt gebruikt om leerlingen te beschrijven die zowel intellectueel begaafd zijn (zoals vastgesteld door een erkende gestandaardiseerde beoordeling) als leerlingen met leerproblemen, waaronder ook leerlingen met dyslexie vallen.
Dyslexie heeft niets te maken met intelligentie. Ook kinderen met normale of hoge intelligentie kunnen dyslexie hebben. Wel is het zo, dat de schoolprestaties ver achterblijven bij het gemiddelde niveau. Dit ondanks alle extra moeite die deze kinderen doen.
De vroege jaren van de prestaties van kinderen met dyslexie zijn vaak misleidend. Ouders van kinderen met dyslexie kunnen begrijpelijkerwijs bezorgd zijn dat een gebrek aan leervoortgang gerelateerd zou kunnen zijn aan een gebrek aan intelligentie. In werkelijkheid zijn de twee – dyslexie en intelligentie – niet gerelateerd .
Toch zijn leesproblemen slechts een van de vele neurologische manifestaties van dyslexie . Sterker nog, in onze praktijk zien we vaak kinderen die moeite hebben met school vanwege problemen die duidelijk gerelateerd zijn aan dyslexie, maar die toch leeftijdsadequate – en in veel gevallen zelfs superieure – leesvaardigheden vertonen.
Veel mensen zien het als een manier om hun hoogbegaafdheid te kunnen bewijzen. Misschien voelt het alsof je dan pas mag vinden en zeggen dat je hoogbegaafd bent. Maar hoogbegaafdheid komt niet altijd naar voren in een IQ-test. Sommige hoogbegaafden scoren zelfs laag op een IQ-test, ook al hebben ze een hoog IQ.
Hoogbegaafdheid is geen stoornis en komt daarom niet voor in de DSM. Er is dus ook geen sprake van een diagnose. Je kunt hoogbegaafdheid wel laten vaststellen aan de hand van een begaafdheidsonderzoek en/of IQ test.
Intelligentie. Zoals in de definitie van dyslexie wordt beschreven (BVRD, 2021), gaat het om een specifieke leerstoornis die niet het gevolg is van een algemene verstandelijke beperking.
Hoogbegaafde kinderen hebben een snelle cognitieve ontwikkeling. Dit wil zeggen: een snelle ontwikkeling van het opslaan, verwerken, terughalen en toepassen van kennis en informatie. Daarnaast hebben ze ook hele sterke karaktereigenschappen. Deze eigenschappen worden zijnskenmerken genoemd.
Kinderen die zowel hoogbegaafd als dyslectisch zijn, zijn vaak te herkennen aan de volgende signalen: Veel spellingsfouten.Wel goed mondeling taalgebruik, maar schriftelijk wel problemen.Negatief beïnvloede prestaties (verveling, faalangst, enz.)
Hierbij wordt, voor de diagnose dyslexie, de ondergrens van een totaal IQ van 70 gehanteerd. Onder deze grens kunnen we niet meer van dyslexie spreken, maar kunnen de achterstanden op leergebied verklaard worden door de lage verstandelijke vermogens.
Dyslectische mensen kunnen moeite hebben met het verwerken en onthouden van informatie die ze zien en horen, wat het leren en het verwerven van lees- en schrijfvaardigheden kan beïnvloeden . Dyslexie kan ook invloed hebben op andere gebieden, zoals organisatorische vaardigheden. Het is belangrijk om te onthouden dat er positieve kanten zitten aan anders denken.
Dyslexie in het voortgezet onderwijs
extra examentijd krijgen;gebruikmaken van hulpmiddelen zoals een daisyspeler of een computer met spellingcontrole;extra begeleiding krijgen bij lezen, spelling of taal. Dit gebeurt vaak in samenwerking met een onderwijsbegeleidingsdienst of een remedial teacher.
Een gemiddeld intelligentieniveau ligt tussen de 90 en 110. Bij een IQ tot 120 spreekt men van een bovengemiddeld intelligentieniveau en bij een IQ tot 130, spreekt men van een begaafd intelligentieniveau. Een hoogbegaafd kind heeft een IQ dat hoger is dan 130.
Er zijn veel voorbeelden van beroemde dyslectische uitvinders, filmmakers, acteurs, ontwerpers, schilders, beeldhouwers en zelfs schrijvers, die het ver hebben gebracht juist door gebruik te maken van deze sterke punten.
Hoogbegaafde kinderen hebben weleens verborgen leerstoornissen. Dit kunnen stoornissen zijn zoals moeilijkheden met visuele perceptie, schrijfstoornissen, ruimtelijke stoornissen, dyslexie en aandacht stoornissen. Hoogbegaafde kinderen kunnen een slecht zelfbeeld ontwikkelen als ze een leerstoornis hebben.
De beste manier om erachter te komen is om de tekeningen van uw kind te vergelijken met die van andere kinderen van dezelfde leeftijd . Als de tekeningen van uw kind veel realistischer zijn dan die van zijn/haar leeftijdsgenoten, dan is uw kind getalenteerd in tekenen.
Hoogbegaafde kinderen lopen vaak voor op hun leeftijdsgenoten in sociale en/of emotionele ontwikkeling. Ze spelen vaker alleen of niet op de manier zoals je dat gewend bent van andere kinderen. Bovendien gaan ze pas spelen als hun leerhonger voldoende gestild wordt.