b. Werkwoorden met een sterke vervoeging die archaïsch, verouderd of zeer formeel overkomt: lachen, dunken.
'Lachend' is hier een intransitief werkwoord , maar het kan transitief gebruikt worden door een voorzetsel te gebruiken: Hij lacht om zijn vriend.
Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord op -en: lezen - las - gelezen. lopen - liep - gelopen. helpen - hielp - geholpen.
Ik pleegde, hij pleegde, wij pleegden.
Als het werkwoord veranderd van de verleden tijd naar tegenwoordige tijd en andersom is het een sterk werkwoord (sterk genoeg om te veranderen). Bijvoorbeeld: ik liep -> ik loop. Als het werkwoord niet veranderd in verschillende tijden is het een zwak werkwoord (te zwak dus kan niet veranderen).
a. Werkwoorden waarvan de sterke vervoeging volgens de naslagwerken schertsend is bedoeld, of enkel voorkomt in zeer informeel taalgebruik: erven, fuiven en (hoewel dat minder zeker is) wuiven.
Voor de verleden tijd van varen wordt soms ook wel vaarde gebruikt, maar die vorm wordt niet als standaardtaal beschouwd. Ook bij werkwoorden als afvaren, bevaren, blindvaren, rondvaren, uitvaren en welvaren is voer de vorm voor de verleden tijd.
Officieel goed zijn 'We zijn er goed van afgekomen' en 'We zijn er goed af gekomen. ' In er goed van afkomen hoort af dus bij het werkwoord, maar in er goed af komen (zonder van) juist niet. Ergens goed van afkomen en ergens goed af komen betekenen 'goed uit een bepaalde situatie komen', 'geluk gehad hebben'.
Hoe werkt het kofschip? Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t.
d's en t's in de tegenwoordige tijd
Neem de ik-vorm en zet daar in de jij- en hij-vorm een t achter: (ik) vermeld > + t > jij/u/hij vermeldt.
Voorbeelden van sterke werkwoorden zijn: lopen – liep – gelopen.
Wanneer u de ideeën van een bron beschrijft die u in uw tekst gebruikt, vermijd dan het gebruik van zwakke werkwoorden zoals 'zei', 'toon', 'demonstreer' en 'stel'. Oefen met het gebruik van verschillende precieze werkwoorden die een duidelijker beeld geven van uw begrip van het doel, de stijl en de boodschap van een auteur.
Antwoord. Ervoer is in elk geval standaardtaal.Ervaarde is een recentere vorm, die nog niet voor iedereen acceptabel is. Het is onduidelijk of we ervaarde al tot de standaardtaal kunnen rekenen.
bijvoeglijk naamwoord. bijvoeglijk naamwoord. /ˈlæfɪŋ/ plezier of geluk tonen zijn lachende blauwe ogen lachende gezichten.
Een intransitief werkwoord is een werkwoord dat geen lijdend voorwerp nodig heeft. Enkele voorbeelden van intransitieve werkwoorden zijn “live”, “cry”, “laugh”, “stand” en “wait”.
lachen ( werkwoord ) lachen (zelfstandig naamwoord) lachgas (zelfstandig naamwoord)
Sterke en zwakke werkwoorden
Er is sprake van een sterk werkwoord als het werkwoord in de verleden tijd een andere klank krijgt dan in de tegenwoordige tijd en als het voltooid deelwoord eindigt op -en. De klank van zwakke werkwoorden verandert niet als je ze in de verleden tijd zet.
't Kofschip werkt wél weer als je het verandert in ex-kofschip, of nog makkelijker te onthouden: 't sexy fokschaap. Je voegt dan een x toe aan de medeklinkers. Daardoor klopt het taalfoefje weer. De stam van faxen en relaxen eindigt op x.
Het werkwoord verhuizen wordt als volgt vervoegd: ik verhuis, jij verhuist, wij verhuizen, jij verhuisde, wij verhuisden, wij zijn verhuisd. De stam (het hele werkwoord min -en) van verhuizen is verhuiz. Bij werkwoorden waarvan de stam op een z eindigt, verschijnt in de verleden tijd een d: verhuisde.
ziek melden werkw. Afbreekpatroon: ziek mel·den Verbuigingen: meldde ziek Vervoegingen: ziekgemeld (volt. deelw.) het melden dat je ziek bent en niet kunt komen werken Voorbeeld: 'Het ziek melden verliep via een speciaal telefoonnummer.
Tijdig is een synoniem van op tijd.
Formuleringen met op tijd zijn het gebruikelijkst, zowel in gesproken als geschreven taal. Tijdig is een formeler woord.
'Het ga je goed' is de juiste vorm als de zin als wens bedoeld is ('ik wens dat het je goed zal gaan'). Het is ook 'Het ga jullie/ons/hun goed!' ('ik wens dat het jullie/ons/hun goed zal gaan'). 'Het gaat je/jullie/ons/hun goed' is op zichzelf overigens ook een goede zin, maar dat is geen wens.
Voor het enkelvoud zijn wilde en wou allebei correcte verledentijdsvormen. Voor het meervoud is wilden de correcte verledentijdsvorm. In gesproken taal wordt voor het meervoud weleens wouden of wouen gebruikt, maar in verzorgd taalgebruik kunt u die vormen beter vermijden.
Voorbeeld: stelen
In de tegenwoordige tijd is het 'ik steel', maar in de verleden tijd is het 'ik stal'. De klank verandert, waardoor het een een sterk werkwoord is. Dit gebeurt ook bij het voltooid deelwoord. 'Gestolen' is namelijk het voltooid deelwoord van stelen.
Het voltooid deelwoord van het werkwoord slaan is in al zijn betekenissen geslagen. Geslaan* komt soms voor in gesproken taal in België, maar die vorm is geen standaardtaal. In het station is een jongen in elkaar geslagen voor zijn iPod.