Gij hadt en hadt gij zijn de correcte vormen. Bij onregelmatige werkwoorden gaat de persoonsvorm bij ge/gij volgens de klassieke regel altijd uit op -t, ook in de verleden tijd en ook bij
Voltooid deelwoord = stam + d/t
Die bestaat uit een vorm van het hulpwerkwoord “zijn” of “hebben” en een voltooid deelwoord. De werkwoorden waarvan de werkwoordstam op een letter uit 't kofschip eindigt, krijgen een “t” erachter. Werkwoorden waarvan de stam niet op een letter uit 't kofschip eindigt, krijgen een “d”.
Een tegenwoordige tijd (heeft) is echter ook mogelijk als de handeling of gebeurtenis uit de bijzin nog voortduurt in het heden. Als de handeling of gebeurtenis in de bijzin alleen op het verleden slaat, is alleen een verleden tijd mogelijk: Hij vertelde dat hij (toen) een nieuwe vriendin had.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
De correcte spelling is zoals beloofd, met een -d.
Zoals beloofd is een verkorte vorm van een formulering waarin beloofd een voltooid deelwoord is, en dus met een -d wordt geschreven.
Als hoofdwerkwoord gebruikt u have/has voor de tegenwoordige tijd en had voor de verleden tijd , zoals in deze voorbeelden: I have a muffin and a cup of coffee. Yesterday I had a piece of toast and a cup of tea.
Waarom is het vind je, maar vindt u? Als je/jij achter de persoonsvorm staat, komt er geen t achter de stam. Deze bijzonderheid van jij/je komt voort uit de ontstaansgeschiedenis van dit woord. Jij/je is ontstaan uit g(h)i.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.
17 antwoorden
Uw antwoord, antwoord is hier namelijk een zelfstandig naamwoord en dan is het nooit met een t er achter. Wanneer het een werkwoord is, is het in de hij-vorm wel antwoordt.
Je gebruikt de vormen als volgt: Jij – onderwerp van de zin: Jij komt uit Deventer. Waar kom jij vandaan? Jou – lijdend en meewerkend voorwerp en na een voorzetsel: Ik heb jou gisteren op de markt gezien.
Ik heb verwijst naar een handeling in het verleden, die is afgelopen (vtt). Er brandden geen kaarsen, dus heb ik de taart meteen aangesneden. Ik had verwijst naar een handeling die plaatsvond vóór een andere handeling in het verleden (vvt). Nadat ik de kaarsen had uitgeblazen, mocht ik de taart aansnijden.
Voor de meeste Nederlanders zijn gij-vormen archaïsch. Ze kennen ze vooral uit de Bijbel, waarin de bewuste vormen altijd een -t hadden: gij hadt, gij werdt, gij vondt.
- "ik had" verwijst naar een handeling die plaatsvond vóór een andere handeling in het verleden. Bv. Ik heb je gezegd dat je thuis moet blijven, maar toch ga je (nu) weg. Ik had je gezegd dat je thuis moest blijven, maar toch ging je (gisteren) weg.
Engelse grammatica: Kunnen "have" en "had" samen in één zin voorkomen? Ja, have had staat in de tegenwoordige voltooide tijd en kan samen in een zin worden gebruikt als je wilt aangeven dat je iets had dat in het verleden is voorgekomen, maar dat het ook in het heden voorkomt.
Het woord had staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Gij hadt wordt nog steeds als juist gezien. De regel is dat de persoonsvorm na gij/ge altijd op een t eindigt – niet alleen in de tegenwoordige tijd (gij wordt, roept ge), maar bij sterke werkwoorden ook in de verleden tijd. Bijvoorbeeld: Ge hadt hun verbazing eens moeten zien!
Past perfect simple: vorm
We gebruiken had + de -ed vorm van het werkwoord. werkte.
Voorbeeld: stelen
In de tegenwoordige tijd is het 'ik steel', maar in de verleden tijd is het 'ik stal'. De klank verandert, waardoor het een een sterk werkwoord is. Dit gebeurt ook bij het voltooid deelwoord. 'Gestolen' is namelijk het voltooid deelwoord van stelen.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen je te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
Gebeurd wijst op iets dat achter de rug is, op iets dat voltooid is.Gebeurt wijst op iets in het heden, op iets dat aan de gang is. Het verschil tussen gebeurd en gebeurt is een verschil in tijd. Gebeurd is een voltooid deelwoord: Het is gebeurd, Het was gebeurd of Het zou gebeurd zijn.