De aanwijzende voornaamwoorden dit en dat verwijzen naar enkelvoudige het-woorden (dit boek, dat boek). Als ze contrasterend worden gebruikt, wijst dit een persoon of zaak aan die dichtbij is, terwijl dat een persoon of zaak aanwijst die verderaf is.
Correct is: het boek dat je voorleest. Naar een het-woord wordt met dat verwezen.
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende zinnen: Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
In de Nederlandse taal gebruiken wij het boek.
Bij onzijdige woorden gebruik je altijd het lidwoord “het” of “een”. “Deskresearch” is mannelijk (m) en “originaliteit” is vrouwelijk (v). Mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen altijd “de” of “een” als lidwoord. Er zijn ook woorden die zowel mannelijk als vrouwelijk zijn, zoals “vlag”.
Is het de of het tikkie
In de Nederlandse taal gebruiken wij de tikkie.
Deze week is ook correct. Ik heb Willy deze week nog gesproken. Ik zal het Willy deze week nog vragen. Ik zie hem deze week nog.
Lidwoorden staan nooit alleen; ze staan altijd voor zelfstandige naamwoorden. de gebruik je voor mannelijke of vrouwelijke woorden. het gebruik je voor onzijdige woorden (onzijdige woorden zijn weer te herkennen aan het lidwoord het). een mag voor beide (onzijdige, mannelijke en vrouwelijk) gebruikt worden.
Het lidwoord heeft als voornaamste functie de bepaaldheid van het woord waar het bij hoort nader aan te duiden. Bij bepaalde lidwoorden wordt verwezen naar iets dat eerder is vastgesteld.
Voor mannelijke en vrouwelijke woorden komt namelijk altijd de, voor onzijdige woorden altijd het. Soms hebben woorden twee geslachten, bijvoorbeeld én mannelijk én vrouwelijk, of én vrouwelijk én onzijdig. Als het woord én onzijdig is én daarnaast mannelijk of vrouwelijk, kun je kiezen of je er de of het voor zet.
U kunt uw taalgevoel volgen, maar pas uw keuze wel consequent toe. Als u het deken zegt, zegt u ook dit/dat deken, elk deken, ons deken en krijgt een bijvoeglijk naamwoord geen buigings-e na bijvoorbeeld een en elk: een warm deken, elk warm deken, warm deken.
Na een onbepaald woord als 'iets', 'alles', 'weinig', '(zo) veel', 'enige', 'niets' gebruiken de meeste taalgebruikers 'wat', maar 'dat' is ook mogelijk. Gooi iets wat/dat je kunt gebruiken, nooit weg. Alles wat/dat je zegt, kan tegen je gebruikt worden. Er is weinig wat/dat we nog niet hebben.
Duidelijke verwijzing
Je kunt verwijzen naar een zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: het/een boek, het/een paard, het/een idee, het/een gevoel. Dan is het dat. Een gevoel dat blijft hangen. Het boek dat in je koffer zit.
Wat of dat
Je gebruikt meestal 'wat' als het woord volgt op een onbepaald woord (iets, niets, het enige, datgene) of een bijvoeglijk naamwoord dat zelfstandig wordt gebruikt (het mooie, het leukste, het bijzondere) of als het woord verwijst naar een rangtelwoord (het eerste). Je kunt hier ook 'dat' gebruiken.
Ja. Wanneer het betrekkelijk voornaamwoord naar personen verwijst en in de bijzin de functie van meewerkend voorwerp heeft, kan zowel die als wie worden gebruikt. Het gebruik van wie in plaats van die in zinnen als deze is minder gebruikelijk en is goeddeels beperkt tot de schrijftaal.
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die 'een zelfstandigheid' aanduiden: huis, boom, vrouw, hout, liefde en vakantie bijvoorbeeld. Vaak staat er de, het of een voor. Zelfstandige naamwoorden kunnen concrete zaken aanduiden, zoals mensen (man, Ineke), dieren (paard) en dingen (huis, hout).
'Ajax' is onzijdig: 'het Ajax van nu', niet vrouwelijk.
In het Duits zijn zelfstandige naamwoorden mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Bij mannelijke woorden is het lidwoord 'der', bij vrouwelijke woorden 'die' en bij onzijdige woorden 'das'.
Dat lijst is dus fout.
Is het de of het water
In de Nederlandse taal gebruiken wij het water.
Het antwoord is: het huis.
'Er zijn geen vaste regels voor lidwoordgebruik bij winkelnamen. ' Het kan dus allebei. Op Onze Taal zeggen ze dat je zowel 'Ik ga naar de Kruidvat,' als 'Ik ga naar het Kruidvat' kunt zeggen.
Is het de of het maand
In de Nederlandse taal gebruiken wij de maand.
Is het de of het school
In de Nederlandse taal gebruiken wij de school.
Het antwoord is: het werk.