> en < zijn vergelijkingstekens. >betekent groter dan en noemen we het groter dan teken.< betekent kleinder dan en noemen we het kleiner dan teken.
≤ kleiner dan of gelijk aan, in programmeertalen ook <= en LE. ≥ groter dan of gelijk aan, in programmeertalen ook >= en GE. ≠ ongelijk aan, in programmeertalen ook <>, !=
Het groter-dan-teken is >. Dus 9>7 lezen we als '9 is groter dan 7'. Het kleiner-dan-teken is <. De andere twee ongelijkheidstekens zijn ≥ (groter dan of gelijk aan) and ≤ (kleiner dan of gelijk aan).
De getallen worden op de getallenlijn van links naar rechts van klein naar groot geplaatst. Getallen kleiner dan nul zijn negatief en groter dan nul positief. Negatieve getallen zijn aan het minteken (−) te herkennen.
het teken zelfst. naamw. Uitspraak: [ˈtekə(n)] Verbuigingen: teken|s (meerv.) 1) iets dat iets anders aanduidt Voorbeeld: `Het is een goed teken dat ze weer eet.
Uitleg. Trek een rechtopstaand streepje (hier rood) langs het haakje, als je een k van het teken < kan maken (bijvoorbeeld |< ) dan is het kleiner dan, de ander > is groter dan. < > De muil van een krokodil. De krokodil wil steeds de prooi die het grootste is.
Er is ook een kleiner dan teken en dat ziet er zo uit: <. Gelukkig is er een ezelsbruggetje om het verschil te onthouden tussen het kleiner dan (<) en groter dan (>) teken. Als je een verticale streep voor het kleiner dan teken zet, is het een k (I<). De k is de eerste letter van kleiner dan.
Dus [5/6] is groter dan [3/4].
Als je een negatief getal ergens van aftrekt moet je het getal er juist bij optellen, dit zou je dus gewoon kunnen zien als een optelsom. Als er twee minnen (- -) naast elkaar staan, veranderen ze in een plus (+). Bijvoorbeeld: 5 – – 3 = 8.
Er zijn maar tien cijfers namelijk 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 (als je uitgaat van het tientallig stelstel). 0 (nul) is daarvan het kleinste cijfer.
Selecteer de ≥ uit het `Speciale tekens` venster. (alt⌥ + cmd⌘ + T) Bij MS-Word kan het via `Insert → Symbol → Advanced Symbol` of `Invoegen → Symbolen → Meer symbolen`.
In de meeste gevallen is het aan te bevelen om na een vergrotende trap (zoals groter, jonger, beter) + dan de vorm ik te gebruiken, omdat de zin een onderwerpsvorm vereist. U kunt die vorm vinden door de zin aan te vullen met een werkwoordsvorm.
≤ betekent kleiner dan of gelijk aan. ≥ betekent groter dan of gelijk aan. Als je deelt of vermenigvuldigt met een negatief getal in een ongelijkheid, dan klapt het teken om.
Gebruik de functie ALS, een van de logische functies, om één waarde te retourneren als een voorwaarde waar is en een andere waarde als de voorwaarde onwaar is. Bijvoorbeeld: =ALS(A2>B2;"Budget overschreden";"OK") =ALS(A2=B2;B4-A4,"")
Een teken heeft altijd maar een betekenis, een symbool meerdere betekenissen. Een symbool geeft te denken over de hoofdzaken van het leven.
Een negatief getal delen door een negatief getal geeft een positieve uitkomst. Een positief getal delen door een negatief getal geeft een negatieve uitkomst. Een negatief getal delen door een positief getal geeft een negatieve uitkomst.
Maar waarom is 0 dan zo belangrijk in de wiskunde, in de ICT, etc? Het getal 0: het is zowel wel/niet positief als negatief, je kan er niet door delen, vermenigvuldigen met 0 levert ook niets op. Eigenlijk is het dus een zinloos getal.
Antwoord. Voor negatieve bedragen is het aan te bevelen € -12 te schrijven. Gaat het niet om een negatief bedrag maar om een korting, dan is – € 12 aan te raden.
Een hele is verdeeld in acht gelijke stukken, oftewel: 1 : 8 =. Daar hoort het kommagetal 0,125 en het percentage 12,5% bij. Handig om deze gegevens bij elkaar op een overzichtskaart te hebben!
De breuk 2⁄5 is dus gelijk aan 40%, het percentage dat bij de strook uit het voorbeeld hoort.
1/4 deel = 25 % 1/2 deel = 50 %
Selecteer de ≤ uit het `Speciale tekens` venster. (alt⌥ + cmd⌘ + T) Bij MS-Word kan het via `Insert → Symbol → Advanced Symbol` of `Invoegen → Symbolen → Meer symbolen`.
Het is-niet-gelijk-aan-teken of ongelijkheidsteken is het wiskundige symbool ≠ voor de ongelijkheidsrelatie, dat aangeeft dat de twee operanden aan weerszijden van het symbool niet gelijk zijn aan elkaar. Daarmee is dit symbool dus de tegenhanger van het bekendere isgelijkteken (=).
een '>' teken met een streepje er onder betekend groter/kleiner of gelijk aan. dus bij x'>-'6 kan x ook 6 zijn.