In bijvoorbeeld 'Ik ben blij' gaat het om iets wat de 'ik' is (namelijk: blij). In deze zin is ben het koppelwerkwoord; blij is het naamwoordelijk deel van het gezegde.
In de Nederlandse taal komen in totaal negen koppelwerkwoorden voor: 'zijn', 'worden', 'blijven', 'lijken', 'blijken', 'schijnen', 'heten', 'dunken' en 'voorkomen'.
Hulpwerkwoorden van de lijdende vorm
zijn wordt gebruikt om passieve werkwoordsvormen in voltooide tijden te maken: VTT - ik ben geslagen. VVT - ik was geslagen.
Drie werkwoorden (namelijk zou, willen en worden), het belangrijkste werkwoord is worden. Dat is een koppelwerkwoord. De werkwoorden zou en willen zijn in deze zin dus hulpwerkwoorden en het naamwoordelijk gezegde 'zou psycholoog willen worden'.
De belangrijkste koppelwerkwoorden zijn zijn, worden en blijven. Daarnaast worden ook de werkwoorden blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen als koppelwerkwoord gebruikt.
De koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. In deze voorbeelden is steeds het hele naamwoordelijk gezegde gecursiveerd: Zij is voorzitter. Zij is voorzitter geweest.
Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden zijn: blijken, dunken, heten, hoeven, kunnen, lijken, moeten, mogen, schijnen, voorkomen, willen.
"Must" is geen koppelwerkwoord, maar een hulpwerkwoord. Hulpwerkwoorden werken samen met het hoofdwerkwoord om de tijd aan te geven.
HoeD Van ZWoBBeLS: Heten, Dunken, Voorkomen, Zijn, Worden, Blijven, Blijken, Lijken, Schijnen. "zijn en worden is het eerste paar, blijven, blijken, lijken, schijnen zijn de vier erna, heten, dunken, voorkomen zijn de laatste drie, zo krijgen we ze allemaal onder de knie."
Het naamwoordelijk gezegde kan variëren afhankelijk van de zin en wat er wordt beschreven. Het is echter altijd verbonden met een koppelwerkwoord, zoals "is," "lijkt," "smaakt," "wordt," enz.
Koppelwerkwoorden zijn: lijken, blijken, worden, zijn etc. Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat samen met een bijvoeglijk naamwoord en/of een zelfstandig naamwoord een naamwoordelijk gezegde vormt. Het is de persoonsvorm van de zin en koppelt het naamwoordelijk deel aan het onderwerp.
De hulpwerkwoorden van modaliteit of modale hulpwerkwoorden zijn: zullen, kunnen, mogen, moeten, willen. Ze geven, globaal gezegd, aan of het hoofdwerkwoord als wenselijk, mogelijk, waarschijnlijk (enz.) gezien wordt.
Primaire koppelwerkwoorden zijn onder andere de werkwoorden ‘zijn’, ‘worden’, ‘lijken’, ‘lijken’, ‘blijven’, ‘voelen’, ‘kijken’, ‘ruiken’, ‘klinken’, ‘proeven’, ‘blijven’, ‘groeien’, ‘draaien’ en ‘bewijzen’. Hulpkoppelwerkwoorden worden ook wel hulpkoppelwerkwoorden genoemd en omvatten de werkwoorden ‘hebben’, ‘had’, ‘heeft’, ‘doen’, ‘deed’, ‘doet’ , ‘zal’ en ‘zou’.
Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat het onderwerp van een zin 'koppelt' aan een naamwoordelijk deel (een zelfstandig of een bijvoeglijk naamwoord, of een equivalent daarvan). In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een koppelwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen.
Het nevenschikkende voegwoord maar verbindt gewoonlijk een hoofdzin met een voorafgaande hoofdzin. De twee zinnen kunnen dan één samengestelde zin vormen, maar dat hoeft niet.
Ben is een vervoeging van het werkwoord 'zijn' en is dus een koppelwerkwoord. En voetballer zegt iets over het onderwerp 'ik'. 'Ben voetballer' is dus het naamwoordelijk gezegde in de zin.
De belangrijkste koppelwerkwoorden zijn zijn, worden en blijven. Daarnaast worden ook de werkwoorden blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen als koppelwerkwoord gebruikt. Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij een ander werkwoord staat.
De acht “be” werkwoorden: Is, Am, Are, Was, Were, Be, Being, Been . Omdat deze woorden een staat van zijn aangeven, noemen we ze “be” werkwoorden.
Een staat van Zijn/Koppelwerkwoord is een werkwoord dat geen actie toont . Deze werkwoorden tonen een staat van Zijn en ze koppelen het onderwerp aan een ander woord of een andere zin. We noemen ze Koppelwerkwoorden omdat deze werkwoorden altijd het onderwerp van het werkwoord koppelen aan een ander woord of een andere zin.
Antwoord en uitleg:
Must kan een werkwoord zijn dat betekent dat je iets moet doen. Must kan ook als zelfstandig naamwoord worden gebruikt, wat betekent dat iets een vereiste is. Laten we eens kijken naar een aantal zinnen waarin must als zelfstandig naamwoord en als werkwoord wordt gebruikt: Zelfstandig naamwoord: Dessert eten is een must!
Alle vormen van het werkwoord be zijn koppelwerkwoorden , zoals: shall be, will be, can be, might be, would have been, has been, etc. Hier zijn andere werkwoorden die vaak als koppelwerkwoorden worden gebruikt: seem, appear, remain, look, smell, taste, feel, sound, stay en become. Vergeet niet dat sommige van deze werkwoorden ook actiewerkwoorden kunnen zijn.
hebben , zijn en zullen (hulpwerkwoorden van tijd); worden (hulpwerkwoord van het passief); kunnen , moeten , (be) hoeven, mogen , willen , zullen ; blijken , lijken , schijnen , heten , dunken , voorkomen en toeschijnen (hulpwerkwoorden van modaliteit); doen en laten (hulpwerkwoorden van causaliteit).
Koppelwerkwoorden omvatten het volgende: vormen van het werkwoord “zijn”: am, is, was, were, will be, had been, enz. werkwoorden van “voelen”: seem, appear, look, smell, taste, sound, enz.