Bij resolutie van de Staten-Generaal van 1614 werd een stuiver van 0,865 g a 0,566 = 0,490 g fijn ingevoerd (in 1619 gewijzigd in 1,31 ga 0,333 = 0,436 g fijn).
Een stuiver is een voormalig Nederlands muntstuk met een waarde van 1/20 gulden. Deze waardeverhouding bestaat sinds de invoering van de carolusgulden en de stuiver door Keizer Karel V in 1521.
Een stuiver was twee groten waard of zestien penningen. Vanuit Vlaanderen drongen kleine muntjes in onze contreien door. Dat waren zoge- noemde mijten, met een waarde van 1/24 Vlaamse groot. Een stuiver was dus ook gelijk aan 48 mijten.
De stuiver werd verdeeld in 8 duiten. De onderverdeling van de gulden in 20 stuivers was gebaseerd op de waarde van de gouden carolusgulden die in 1521 was ingevoerd. In 1544 werd er voor het eerst een zilveren carolusgulden geslagen.
Een muntje van 1 cent uit Monaco, uit 2001 of 2002, is om en bij de 100 euro waard. Hetzelfde geldt voor een muntje van 2 cent uit het Vaticaan uit 2002 of 2003. Nog een zeldzaam rostje is dat van 1 cent dat Finland in 2001 uitgaf. Dat is 10 euro waard.
Wat waren deze munten waard? Rond 1625 kon men voor een duit een appel of een ei kopen, voor 2 stuivers kocht men een gekleurde aardewerken schaal of een pond kaas en voor een paar schoenen betaalde men 28 stuivers.
De stuiver was een munt met de waarde van vijf centen. Aan stuivertje wisselen deden in principe daarom vijf mensen mee.
De prijs van een vijf cent 1948 van Wilhelmina is afhankelijk van de kwaliteit van de munt deze is te herkennen aan de hoeveelheid slijtage door gebruikerssporen uit die periode. De verzamelwaarde van de 5 cent 1948 Wilhelmina wordt bepaald op kwaliteit.
Kostprijs 1 en 2 centjes
Oud staal is ongeveer 0,2 € waard per kilogram. Oud koper is veel meer waard met 4,45 € per kilogram. Een kilogram kleingeld bestaat dus voor 950 gram uit staal en 50 gram uit koper. Die zijn respectievelijk 0,19 en 0,2225 euro waard.
Zo werden er in de periodes van Koning Willem I, II en III en van koningin Wilhelmina munten geslagen die zwaarder waren in gewicht en een hoger zilverpercentage bevatten. Sommige van deze zilveren guldens zijn tegenwoordig zeer zeldzaam, waardoor ze bij verzamelaars een hogere winst kunnen opleveren.
De naam dubbeltje vond zijn oorsprong in het feit dat het geldstuk twee stuivers waard was (dubbele stuiver). Na de invoering van het decimale stelsel in Nederland (rond 1800) werd het muntje van 10 cent dubbeltje genoemd.
In het Nederlandse decimale muntstelsel, gebaseerd op de gulden, is er tweemaal een muntcoupure geweest die de waarde van vijf gulden droeg. Beide munten werden vijfje genoemd, een naam die ook in gebruik was en is voor bankbiljetten van vijf gulden en vijf euro.
Reiniging in een bad van soda en glycerine Leg de munten in een bad van 10 delen natriumhydroxide/huishoudsoda, 4 delen glycerine en 100 delen gedestilleerd water. Hierdoor verdwijnt de groene aanslag van de koperen munten en worden de oxidekorsten grotendeels opgelost.
Poen = 1) Aansteller 2) Aards slijk 3) Aardse slijk 4) Baar geld 5) Bluffer 6) Branie 7) Centen 8) Dikdoener 9) Dikdoener zonder beschaving 10) duiten 11) Fielt 12) Geld 13) Gestolen geld 14) Geurmaker 15) Gewin 16) Iemand die mooi ...
De geschiedenis van de Nederlandse gulden gaat terug tot 1252. De eerste gulden (betekent "gouden") werd florijn genoemd, naar de Florentijnse lelie uit het wapen van de stad Florence, waar in 1252 de eerste belangrijke gouden munt (Gouden florijn) sinds de Karolingische tijd werd geslagen.
Dit doet u bij de Nederlandsche Bank (DNB) in Haarlem. Guldenmunten (als dubbeltjes en rijksdaalders) kunt u bij DNB niet meer omwisselen. Andere valuta kunt u alleen omwisselen in het land waar het geld vandaan komt.
Geschiedenis dubbeltje
Daarom heette het oorspronkelijk ook wel dubbele stuiver. Vanaf 1948 was het dubbeltje een nikkelen munt met een waarde van een tiende gulden.