Le futur proche vormen is heel simpel. Het gaat eigenlijk hetzelfde als in het Nederlands. Le futur proche bestaat uit het werkwoord aller (gaan) + het hele werkwoord.Net als in het Nederlands vervoeg je aller (gaan) en laat je het hele werkwoord gewoon staat.
In het Nederlands wordt de futur simple de onvoltooid toekomende tijd (OTT) genoemd. Wij gebruiken het werkwoord 'zullen' om de OTT te vormen: 'Wij zullen na de lockdown een feestje bouwen. ' De OTT bestaat dus uit twee werkwoorden: 'zullen bouwen'.
Bij regelmatige werkwoorden wordt de onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd gevormd door de infinitief + de uitgangen -ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont. Je vous téléphonerai bientôt. Ik zal u binnenkort bellen.
In het Nederlands heet de futur simple de onvoltooid toekomende tijd. In deze vorm zeg je dat je iets zal doen, bijvoorbeeld: “Ik zal de futur simple uitleggen.” In het Nederlands heet de futur proche de onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd.
Hoe vorm je de passé récent en de futur proche? De passé récent vorm je met venir de + infinitief. De futur proche met aller + infintitief.
Je hebt een hulpwerkwoord nodig (hebben of zijn) en een voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord (avoir/être) is altijd vervoegd. Dus de passé composé = hulpwerkwoord + voltooid deelwoord. Je maakt het voltooid deelwoord door er van het hele werkwoord af te halen en dan een é achter de stam te plakken.
De futur proche wordt in het Nederlands de 'onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd' genoemd. Het wordt gebruikt om acties te beschrijven in de nabije toekomst en het is te vergelijken met 'gaan + infinitief'.
Le futur proche vormen is heel simpel. Het gaat eigenlijk hetzelfde als in het Nederlands. Le futur proche bestaat uit het werkwoord aller (gaan) + het hele werkwoord. Net als in het Nederlands vervoeg je aller (gaan) en laat je het hele werkwoord gewoon staat.
Om hypothetische of onzekere handelingen aan te geven: Si + 1e werkwoord in verleden tijd → 2e werkwoord in verleden toekomende tijd.
Speelt er iets zich af in het nu? Dan spreken we van de tegenwoordige tijd, in het Frans heet dat le présent. Net als in het Nederlands kan je aan het werkwoord ook zien over hoeveel personen het gaat. Denk aan: ik loop, jij loopt, hij/zij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen.
Hoe vorm je de werkwoordstijd de futur antérieur in het Frans? Neem de futur simple van het hulpwerkwoord avoir of être, gevolgd door de participe passé.
De imparfait wordt gevormd door -ons (aan het einde van een werkwoord dat in de “nous vorm” en in de onvoltooid tegenwoordige tijd is vervoegd) weg te laten en de volgende vervoegingen te gebruiken: -ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient.
'Future' staat voor toekomende tijd of toekomst. In het Nederlands zeggen we vaak dat iets gaat gebeuren en daarmee hebben we weinig verschil tussen of we het zeker weten of niet. In het Engels is dat wel zo en zijn er verschillende manieren om te praten over de toekomst.
Plus-que-parfait
Je maakt hem door je hulpwerkwoord être of avoir in de imparfait in de juiste persoon te vervoegen. Daarna voeg je de participe passé (voltooid deelwoord) van je hoofdwerkwoord toe. Je krijgt dan bijvoorbeeld een vorm als j'avais eu, wat vertaald wordt als ik had gehad.
Om de impératif présent of de bevelende wijze te vormen, heb je de indicatif présent nodig. Er bestaan 3 vormen: een bevel gericht aan 1 persoon, gericht aan meerdere personen en de 'laten we' - vorm. Voor de eerste gebruik je de je-vorm, voor de tweede de vous-vorm en voor de laatste de nous-vorm.
In het Frans heet deze vorm de ► FUTUR SIMPLE. Le conditionnel = zou (den) + hele werkwoord, en wordt net als de Futur Simple (zullen + hele werkwoord) gevormd met het hele werkwoord + uitgang. CONDITIONNEL ► Ik zou geven = Je donner -ais.
De conditionnel lijkt (ook qua vormen) behoorlijk op de futur simple, het verschil is dat je bij de futur simple al vrij zeker bent dat je iets in de toekomst zal doen, terwijl er bij de conditionnel een voorwaarde is of je het in de toekomst zou doen.
zullen werkwoord (zal, zult, zou, zouden)
aller werkwoord (vais, vas, va, allons, allez, vont, allais, allait, allions, alliez, allaient, allai, allas, alla, allâmes, allâtes, allèrent, irai, iras, ira, irons, irez, iront…)
De conditionnel présent wordt gebruikt om iets beleefd te vragen en om een wens uit te drukken. "Je voudrais un croissant, s'il vous plaît". De conditionnel présent komt in het Nederlands overeen met de O.V.T.T. De vertaling is simpel: je chanterais betekent ik zou zingen.
Hoe vorm je de conditionnel présent? Om de conditionnel présent te vormen, neem je de stam van de futur simple en je voegt er de uitgangen van de imparfait (-ais, -ait, -ions, -iez of -aient) aan toe!
Naast de regelmatige werkwoorden kent de Franse taal ook veel onregelmatige werkwoorden. De belangrijkste onregelmatige werkwoorden zijn: être (zijn), avoir (hebben), aller (gaan) en faire (maken).
De passé simple lijkt eigenlijk best erg op de verleden tijd in de vorm van de passé composé. Het verschil is echter dat de passé simple alleen een eenmalige gebeurtenis uit het verleden uitdrukt, terwijl de passé composé juist meerdere gebeurtenissen kan uitdrukken, die bovendien vaker plaatsvinden.
Wat is juist: 'Zij paste de bal' of 'Zij passte de bal'? 'Zij passte de bal' is juist. De vervoeging van het werkwoord passen, in de betekenis 'de bal toespelen', is: passen - passt - passte - gepasst. Engelse werkwoorden kunnen op een dubbele medeklinker eindigen.
De passé simple wordt gebruikt voor het beschrijven van specifieke of voltooide handelingen in het verleden. Deze tijd is formeel en literair, en wordt bijna uitsluitend in boeken gebruikt. In gesproken Frans wordt voor handelingen in het verleden doorgaans de passé composé gebruikt.