Om het onderwerp te vinden lees je eerst de titel; vaak vertelt de titel grotendeels al waar de tekst over gaat.Daarna bekijk je de tussenkopjes, plaatjes en vetgedrukte stukjes in de tekst. Samen geeft dit al een globaal beeld over het onderwerp van de tekst.
Het lijdend voorwerp herkennen
Een zin kan een lijdend voorwerp bevatten, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maximaal één lijdend voorwerp in de zin. Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?
Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm. Zet het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud -> het werkwoord dat mee verandert, is de persoonsvorm.
OW'er, oorlogswinstmaker, een scheldwoord voor iemand die tijdens de Eerste Wereldoorlog in Nederland profiteerde van de neutraliteit van Nederland om, bijvoorbeeld door speculatie in schaarse grondstoffen, hoge winsten te behalen. Ow (band): Belgische band.
Als je op zoek bent naar de hoofdgedachte van een tekst, zoek je naar de belangrijkste informatie die de schrijver over het onderwerp geeft. Als je dat in één of twee zinnen navertelt, heb je de hoofdgedachte te pakken!
Een persoonsvorm is een werkwoord dat in staat is om van tijd te veranderen. Voorbeeld: 'Piet loopt naar huis'.Doordat dit nu gebeurt, gaat het om de tegenwoordige tijd.In de verleden tijd wordt het 'Piet liep naar huis'.
Hoe vind je een bijwoordelijke bepaling? Bij zinsontleding zoek je eerst de persoonsvorm en het onderwerp van de zin. Dan kijk je of er een lijdend voorwerp en eventueel een meewerkend voorwerp in de zin staat. De overgebleven zinsdelen zijn vaak bijwoordelijke bepalingen.
DEZE BELANGRIJKSTE WOORDEN noemen we de ZINSKERN. De meeste zinskernen kun je vinden als je vraagt: WIE DOET/DOEN WAT? Oftewel, onderwerp + persoonsvorm = de zinskern!!
Oefen het snel lezen van teksten : je kunt jezelf timen. Geef jezelf bijvoorbeeld 3 minuten om 300 woorden te lezen, geef jezelf dan 2 minuten om 300 woorden te lezen en probeer het dan in 1 minuut. Je kunt dit idee eerst met dezelfde tekst herhalen, maar probeer het dan met andere teksten als je er beter in wordt. Bevries niet.
Het meewerkend voorwerp is het zinsdeel dat antwoord geeft op de vraag: aan wie (of wat) of voor wie (of wat ) + de rest van de zin? Je kunt een indirect object in de zin dus vinden doordat je er 'voor' of 'aan' voor kunt plaatsen. Een indirect object hoort bij de derde naamval in sommige talen.
Indirecte objecten zijn zelfstandige naamwoorden of voornaamwoorden die aangeven aan wie/wat de handeling van het werkwoord wordt uitgevoerd . Met andere woorden, het is de ontvanger van het lijdend voorwerp. Bijvoorbeeld, in de zin "Ze gaf hem het boek," is het indirecte voorwerp "hem," aangezien hij de ontvanger is van ons lijdend voorwerp, "het boek."
Als je het onderwerp van een tekst hebt gevonden, kun je jezelf de volgende vraag stellen: Wat wordt er in deze tekst verteld over [onderwerp X]? Wanneer het je gelukt is om het antwoord op deze vraag goed samengevat in één zin te formuleren, dan heb je de hoofdgedachte van de tekst te pakken.
Uitwerking van de kernzin. De kernzin werk je uit in de rest van de alinea. Een alinea wordt daardoor gemiddeld tussen de drie en tien zinnen (of vier tot twaalf regels). Uitwerkingen van een kernzin kunnen onder andere bestaan uit een voorbeeld, een nadere uitleg of toelichting.
Belangrijke details zijn zinnen die belangrijke informatie geven over een gebeurtenis. Hoe vind je belangrijke details in een tekst? Om belangrijke details in de tekst te vinden, lees je de tekst zorgvuldig en zoek je naar zinnen met belangrijke informatie die het hoofdonderwerp ondersteunen .
Meestal vind je het meewerkend voorwerp als je de volgende vraag stelt: Aan wie (of wat) of voor wie (of wat ) + de rest van de zin? Het antwoord op die zin is het meewerkend voorwerp.
Een werkwoordelijk gezegde vertelt wat er gebeurt, wat er gedaan wordt: de handeling, een werking. Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die bij elkaar horen. De persoonsvorm is dus ook een onderdeel van het gezegde.
De vorm hangt af van: de 'persoon': Als je over jezelf praat, gebruik je de eerste persoon. Als je mensen aanspreekt, gebruik je de tweede persoon. Als je over andere mensen, dieren of dingen spreekt, gebeurt dat in de derde persoon.