Have en have got kun je allebei gebruiken als vertaling van "hebben". Let op dat je bij he, she en it has (got) gebruikt (de SHIT-regel). Als je de korte vormen 've en 's gebruikt, moet je er wel got achter zetten.
Have got heeft dezelfde betekenis als have en beide worden gebruikt als tegenwoordige tijd . Let op dat have got NIET de present perfect van get is. Om vragen en ontkennende zinnen met have te maken gebruiken we normaal gesproken het hulpwerkwoord do. Om vragen en ontkennende zinnen met have got te maken gebruiken we het hulpwerkwoord have.
Er zijn twee vormen: have got en has got. Denk aan de SHIT-regel: bij she, he en it gebruik je de vorm met de -s: has got. Bij alle andere persoonlijke voornaamwoorden (I, you, we, they) gebruik je have got. In de derde kolom zie je dat er ook korte vormen zijn: 's got en 've got.
De basisregel voor het schrijven van de present perfect is: have / has + voltooid deelwoord. to play : I have played football for three years. to see: I have seen this movie six times already.
Present perfect continuous: als iets in het verleden begonnen is en nog steeds voortduurt en je wilt vooral de tijdsduur benadrukken, of als de handeling je irriteert, of bij de woorden 'recently' en 'lately'. Past perfect: als je meerdere momenten in het verleden bespreekt.
Present perfect simple: vorm
We gebruiken have/has + de -ed vorm van het werkwoord . werkte. werkte.
Have en have got kun je allebei gebruiken als vertaling van "hebben". Let op dat je bij he, she en it has (got) gebruikt (de SHIT-regel). Als je de korte vormen 've en 's gebruikt, moet je er wel got achter zetten.
Of u het nu als hoofdwerkwoord of hulpwerkwoord gebruikt, de vormen van to have zijn have, has, had en having . Let op dat had zowel de verleden tijd als het voltooid deelwoord is, zoals u in de volgende tabel kunt zien.
Voor negatieven, gebruik not na have/has . We kunnen negatieven samentrekken. We have no got any pets. = We haven't got any pets.
In het Engels gebruik je hiervoor simpelweg het woordje not. Zinnen met to be of hulpwerkwoord Als er in een zin een vorm van to be (am / are / is) of een hulpwerkwoord (bijv. can / should / may) staat, dan maak je een ontkenning door not daarachter te zetten.
To be betekent "zijn". In de tegenwoordige tijd (present simple) zijn er drie vormen: am, is en are. Ze hebben alledrie en verkorte vorm: 'm, 's en 're.
Have is tegenwoordige tijd.Had is verleden tijd.
Dubbel-d of dubbel-t? Je schrijft de verleden tijd dus door de(n) of te(n) achter de ik-vorm van het werkwoord te zetten. Bij werkwoorden waarvan de ik-vorm op een d of t eindigt, krijg je dus dubbel-d of dubbel-t: ik antwoord – ik antwoordde – wij antwoordden; ik sport – ik sportte – wij sportten.
Ik moet leren voor het examen. Ik moest leren voor het examen. Ik zal moeten leren voor het examen. Ze moet haar ouders om tien uur bellen.
1 “ Het was geweldig.En jij? ” 2 “Thuis lekker ontspannen, dus niet zo slecht.” 3 “Heel goed!
In de meeste gevallen maak je de verleden tijd door simpelweg -ed achter het werkwoord te zetten. In sommige gevallen is er een extra verbindingsletter, zoals bij travel - travelled (Brits Engels). travelled by bus this morning. travelled by bus this morning.
In principe is een werkwoord niets anders dan een woord dat aangeeft wat je doet. Er wordt een activiteit mee aangegeven. Voorbeelden van werkwoorden zijn: 'lopen', 'rennen', 'fietsen', 'duiken', 'springen' en 'vliegen'. Niet ieder werkwoord is overigens even makkelijk te herkennen.
Has wordt gebruikt met het werkwoord zijn. Dus, als je een zin maakt met hebben, gebruik je have, en als je een zin maakt met zijn, gebruik je has.
Hoe maak je de past perfect? Je maakt de past perfect met had + voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord maak je bij regelmatige werkwoorden door -ed achter het werkwoord te plakken. Bij onregelmatige werkwoorden, pak je het derde woord uit het rijtje (bijvoorbeeld broken bij to break – broke – broken) .
De tegenwoordige voltooide tijd wordt gevormd met behulp van het hulpwerkwoord “hebben” en het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord (bijvoorbeeld “ik heb gegeten”).
We gebruiken has of have met een voltooid deelwoord om een actie te beschrijven die in het verleden begon en (of misschien) nog steeds gaande is . Deze constructie wordt de present perfect genoemd. De voltooid deelwoordvorm van een regelmatig werkwoord is identiek aan de verleden vorm: het eindigt altijd op -ed: Olga has promised to help me.