De late middeleeuwen is de periode van het jaar 1000 tot 1500. In die tijd werd het leven in Europa anders dan ervoor.
De hoge middeleeuwen vallen ruwweg van het jaar 1000 tot aan 1250. Dit is een periode waarin de kerk, kruistochten en de wetenschap vooral centraal stonden. Europa kende in deze periode een grote rijkdom. De bevolking groeide en bloeide, steden barstten uit hun voegen.
De Middeleeuwen is de naam voor de periode tussen 500 en 1500 na Christus. Middeleeuwen betekent letterlijk: tussenperiode. In deze tijd wordt in Europa de Christelijke godsdienst erg belangrijk. Er komen veel kerken en kloosters en de geestelijken krijgen veel macht.
Kenmerkende aspecten:
De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden. Het begin van staatsvorming en centralisatie. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
1 De Middeleeuwen worden in dit stuk verdeeld in de Vroege (450-1050) en de Late Middeleeuwen (1050-1500), conform het Archeologisch Basis Register (Archis). Binnen de Vroege Middeleeuwen worden de Merovingische en Karolingische tijd onderscheiden.
Tegenwoordig zien we de Middeleeuwen als de periode tussen 500 en 1500 na Christus. De Renaissance kwam in de periode 1500-1600 helemaal tot zijn recht, maar was al ongeveer 100 tot 150 jaar daarvoor ontstaan in Italië.
De renaissance beslaat globaal de periode 1400-1600, toen kunsten, letteren en wetenschap in Europa bloeiden door een grote belangstelling voor de klassieke oudheid. De term renaissance - letterlijk 'wedergeboorte' - ontstond pas in de 19de eeuw.
Kenmerkend voor deze lange periode in de westerse geschiedenis zijn een fragmentatie van het politieke gezag, een overwegend agrarische economie, een samenleving verdeeld tussen een militaire adel (die eigenaar is van het land) en een horig gemaakte boerenklasse, en ten slotte een op religie gebaseerde denkwijze, ...
De in de Middeleeuwen overheersende theorie was dat de koning was aangesteld door God. Als de 'gezalfde des Heren' was hij onschendbaar en verheven boven zijn onderdanen. Dit gaf hem veel gezag, maar geen onbeperkte, absolute macht.
Het geloof. In de middeleeuwen was in Europa vrijwel iedereen christelijk. Nadat tijdens het Oosters Schisma (1054) de Christelijke Kerk in tweeën was gesplitst in de Rooms-Katholieke Kerk en in de Oosters-orthodoxe Kerk werden de meeste mensen in West-Europa katholiek en in Oost-Europa orthodox.
Middelnederlands: 1200-1500.
Door ziekte en aftakeling was de gemiddelde leeftijd in de middeleeuwen extreem laag. Door opgravingen op middeleeuwse begraafplaatsen en botanalyses is vastgesteld dat de gemiddelde levensduur in grote delen van Europa 30 tot 35 jaar was. Nu is dat in West-Europa 79 jaar voor mannen en 84 voor vrouwen.
Officieel leven we nu in het 'Holoceen', het geologische tijdperk dat begon aan het eind van de laatste ijstijd. De invloed van menselijke activiteiten op de ecosystemen op aarde is tegenwoordig echter zo groot dat deze inmiddels de belangrijkste factor lijkt voor veranderingen in de natuur.
De term 'middeleeuwen' werd ook geboren tijdens de Renaissance. De middeleeuwen werden gezien als een periode tussen de klassieke oudheid en de huidige tijd, die de klassieke oudheid idealiseerde en weer terughaalde.
Nationalisme. Pas veel later, vanaf het begin van de negentiende eeuw, gingen Nederlanders het tijdvak tussen 1600 en 1700 de 'gouden eeuw' noemen.
'gouden eeuw' | 1600 tot 1700
het streven van vorsten naar absolute macht; de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek; wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie; de wetenschappelijke revolutie.
Tijd van pruiken en revoluties (1700 tot 1800)
Tijdvak 7 is de tijd van pruiken en revoluties. Het tijdvak begint rond 1700 en duurt tot ongeveer 1800. Belangrijke gebeurtenissen in dit tijdvak zijn de: - slavenhandel en uiteindelijk de afschaffing van de slavernij.
De moderne tijd – ook wel nieuwste tijd genoemd – is de meest recente grote periode in de westerse geschiedenis. De moderne tijd volgde in Europa op de vroegmoderne tijd. Volgens de traditionele indeling wordt de Europese geschiedenis in drie perioden onderverdeeld: oudheid, middeleeuwen en nieuwe tijd.
Geologen als John Phillips en Charles Lyell vestigden een indeling in vier grote eenheden: het oude primair (tegenwoordig paleozoïcum), het jongere secundair (tegenwoordig mesozoïcum), het nog jongere tertiair (tegenwoordig verdeeld in paleogeen en neogeen) en het jongste kwartair.
De periode van ongeveer 750 v.Chr.tot 500 na Christus wordt vaak de klassieke oudheid genoemd. Dit begrip heeft betrekking op de Griekse en Romeinse beschavingen en laat eerdere Mesopotamische en Egyptische beschavingen buiten beschouwing.