Wanneer aardappels poten? Als u zelf aardappelen wilt planten, dan poot u ze bij voorkeur tussen juni en oktober. De bodem dient voldoende bemest en los te zijn. Een vaste structuur is voor de late aardappelsoorten echter geen probleem.
Maak voor het poten ondiepe geulen van 5 cm diep op kleigrond of 10 cm diep op zandgrond. Tijdens de groei van de aardappel schuif je steeds meer grond tegen de planten aan. Haal hiervoor de grond tussen de rijen weg. Op deze manier maakt de aardappelplant meer ondergrondse stengels en aardappels.
Plant de aardappelen in rijen.
Zorg voor voldoende afstand tussen de rijen (± 70 cm), zo kan je je aardappelplanten achteraf gemakkelijker aanaarden. Maak plantgaten van zo'n 5 cm diep. In lichte grond (zandgrond) mogen ze zelfs iets dieper zijn (tot 10 cm). Respecteer een afstand van 30 tot 50 cm tussen de plantgaten.
Vroege aardappels zijn aardappelen die eigenlijk al zo'n 3 maanden na het poten (dit gebeurt in april) geoogst kunnen worden. Meestal in juni en juli. Vroege aardappels zijn echter erg kwetsbaar. De schil kun je er met de nagels vanaf schrapen.
Een flinke bemesting met compost of verteerde stalmest is voldoende om aan de behoefte van een aardappelteelt te voldoen. Aardappels hebben een relatief hoge kalium behoefte. Een te hoge stikstof bemesting kan averechts werken, doordat het loof zich te sterk ontwikkeld ten koste van de knollen.
Hoeveel aardappels kunnen we oogsten van een enkele aardappelplant? 3 tot 25. Het hangt onder meer af van het ras, de grootte van het pootaardappel dat we gebruiken (pootgoed) en de plantafstanden.
Voor je aardappelteelt volstaat een flinke bemesting met verteerde stalmest of met compost. Vervolgens moet je er voor zorgen dat je grond rijk is aan kalium (kali of tuinpotas) en magnesium (kieseriet). De kalium zorgt voor een betere vruchtvorming en de magnesium voor een mooier en sterkere loof.
Hoeveel pootaardappelen je nodig hebt, hangt af van hoeveel plaats je vrij hebt in de moestuin en hoeveel kilogram je wenst te oogsten. Gemiddeld mag je rekenen op ongeveer 4 kg oogst per vierkante meter geplante pootaardappelen.
De opbrengst per plant zal normaal tussen de 1 en 2 kg liggen, afhankelijk van de variëteit en oogsttijdstip. Wanneer de aardappelplanten zijn uitgebloeid en de stengels boven de grond uitgedroogd, is het tijd om te oogsten. Naar aardappelen zoeken bij de oogst is een heel spannende bezigheid.
Aardappelen worden vaak in richels of heuvels geplant omdat dit zorgt voor een goed gedraineerde, goed beluchte omgeving voor een sterke gewasgroei. In koudere bodems verhogen de richels de bodemtemperatuur waardoor sneller kieming en vroege groei mogelijk zijn.
Wil je grotere aardappels telen, dan oogst je pas als de plant geel wordt en afsterft: in juli of augustus. Aardappels oogsten: altijd leuk! Pas op dat je bij het oogsten de aardappels niet beschadigt want dan kan je ze niet meer bewaren.
Vaak gebeurt dat in het voorjaar en afhankelijk van het aardappelras is bepaald hoe lang deze onder de grond blijven. Vroege rassen hebben een groeiperiode van 90 – 100 dagen, waar dat bij late aardappelen minimaal 150 dagen is.
Aardappelen zijn een kalibehoeftig gewas. Kalium (K) zorgt voor de aanmaak en transport van zetmeel en suikers en voor de waterhuishouding. Kalium heeft een positieve invloed op de opbrengst (zowel totale opbrengst als aandeel grove knollen).
kalk strooien op aardappelland wordt afgeraden, aardappelen vertonen dan eerder schurftplekken op de schil. Dit is overigens niet gevaarlijk voor de consumptie.
ANNABELLE AM-RAS
Net als het ras Frieslander, een zeer vroege aardappel. De knol is lang-ovaal met een geelkleurig tot blanke schil. Hij lijkt qua vorm en smaak op de Roseval aardappel. Het vruchtvlees is lichtgeel en de smaak is heerlijk.
Oogsten. Vroege aardappelen kun je al oogsten als de knollen groot genoeg zijn, terwijl het loof nog niet is afgestorven. Aardappelen om te bewaren, oogst je pas als het loof is afgestorven. De aardappel is dan afgerijpt en is daardoor langer houdbaar.
Zoals reeds aangehaald, kan je bladgewassen als voor- of nateelt zetten op andere percelen. Hoofdgewassen waar geen voor- of nateelt mogelijk is, zijn: winterwortel, witloof, knolselder, pastinaak, schorseneer, rode biet en late aardappelen. Aardbeien worden in het najaar gepland, dit kan na een aardappelteelt.
Waar halverwege de vorige eeuw nog vele handen hielpen bij het looftrekken van aardappels om het blad te doen afsterven, wordt loof tegenwoordig vooral doodgespoten. Met metingen kan de hoeveelheid gif beter worden afgestemd op de fase waarin de plant zich bevindt.
Een flinke bemesting met compost of verteerde stalmest is voldoende om aan de behoefte van een aardappelteelt te voldoen. Aardappels hebben een relatief hoge kalium behoefte. Een te hoge stikstof bemesting kan averechts werken, doordat het loof zich te sterk ontwikkeld ten koste van de knollen.
Aardappelen hebben niet super veel water nodig. Wanneer het erg warm is kun je de aardappelen 1 keer per week water geven. Is het niet super warm dan is een keer per 2 weken voldoende. (De aardappelen hoeven namelijk niet continue onder water te staan maar hebben wel water nodig om te groeien).
Je kunt knollen in de grond laten totdat je klaar bent om ze op te eten, maar wacht niet te lang, want ze kunnen rotten of vast komen te zitten in de grond als er vorst optreedt. Aardappelen kun je lang bewaren in de grond, maar wacht niet te lang om ze eruit te halen.
Laat ze niet langer dan één dag drogen, anders worden ze groen. De laatste aardappelen worden in de eerste helft van oktober gerooid. Bewaren tot nieuwjaar lukt vrij goed. Wel in het begin regelmatig controleren op de aanwezigheid van rotte knollen, want die steken de rest ook aan.
Om een mooie aardappelplant te bekomen, zet je een aardappel met uitlopers in de grond. Die uitlopers worden het begin van je nieuwe plant. Wanneer je de uitgelopen aardappel met aarde bedekt en water geeft, groeit hij vanzelf naar het licht.