Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Een andere naam voor het lijdend voorwerp is daarom direct object. In bijvoorbeeld 'Ik koop een fiets' 'ondergaat' een fiets direct de werking van het werkwoord kopen.
Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?
Staat er een naamwoordelijk gezegde in de zin?Dan heeft de zin geen lijdend voorwerp. Je kind kan het beste op zoek gaan naar een koppelwerkwoord om dit te bepalen. Wanneer er een koppelwerkwoord in een zin staat, gaat je kind op zoek naar een naamwoordelijk gezegde in plaats van naar het lijdend voorwerp.
Niet in iedere zin staat een lijdend voorwerp. In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp. Als het wederkerend voornaamwoord (zich) niet noodzakelijk hoort bij een werkwoord, is het een lijdend voorwerp.
Elk object binnen een voorzetselgroep is het object van het voorzetsel. Het kan niet het lijdend voorwerp van het werkwoord zijn . Het goede nieuws is dat u het lijdend voorwerp in een zin gemakkelijker kunt identificeren als u weet dat het niet binnen een voorzetselgroep kan staan.
Om te checken of een zinsdeel echt lijdend voorwerp is, maak je van de actieve (bedrijvende) zin een passieve (lijdende!)zin:Zet het zinsdeel waarvan je vermoedt dat het LV is voorop.Zet voor het onderwerp van de actieve zin "door".
Intransitieve werkwoorden: Sommige werkwoorden hebben geen lijdend voorwerp nodig om zinvol te zijn, omdat ze handelingen beschrijven die niet overgaan op een voorwerp. Bijvoorbeeld: - Ze slaapt.- Hij lachte.- Ze dansten.
Je kunt het lijdend voorwerp vinden in drie stappen. Eerst zoek je het onderwerp in de zin.Vervolgens zoek je het gezegde in de zin.Ten slotte stel je jezelf de vraag: wie of wat + het onderwerp + het gezegde?
Hoe vind je een bijwoordelijke bepaling? Bij zinsontleding zoek je eerst de persoonsvorm en het onderwerp van de zin. Dan kijk je of er een lijdend voorwerp en eventueel een meewerkend voorwerp in de zin staat. De overgebleven zinsdelen zijn vaak bijwoordelijke bepalingen.
Mij (of me) is de voorwerpsvorm.
Die vorm wordt bijvoorbeeld gebruikt als het voornaamwoord de functie van lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp vervult of na een voorzetsel staat.
Een zinsdeel kan uit 1 woord bestaan, maar ook uit meerdere woorden. Als je de volgorde van de zin verandert, blijven die woordgroepen altijd bij elkaar.
Waarom Zinsontleding Belangrijk is
Zinsontleding helpt hen om complexe zinnen beter te begrijpen en om hun eigen gedachten en ideeën duidelijker en nauwkeuriger uit te drukken. Kennis van zinsstructuren stelt leerlingen in staat om gevarieerder en correcter te schrijven.
Terwijl elke zin een onderwerp en een werkwoord nodig heeft, heeft een zin niet per se een object nodig (bijvoorbeeld "Hij rende."). In tegenstelling tot onderwerpen worden objecten over het algemeen in twee brede groepen verdeeld.
Enkele andere voorbeelden van intransitieve werkwoorden zijn "deteriorate", "vote", "sit", "increase", "laugh", "originate", "fluctuate" en "trend". De gezondheid van de patiënt ging snel achteruit. Ahmad stemde bij de lokale verkiezingen. Mag ik hier zitten?
Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag: wat werd gegeven? Antwoord: een klap. Dus een klap is lijdend voorwerp. In de zin "Hij kreeg een klap" lijkt "hij" wel de handeling te ondergaan, maar is in dit geval onderwerp van de zin.
Zijn sleutels = lijdend voorwerp . De ruimtealien was blij dat hij een reservesleutel onder de vleugel had geplakt.
Na een voorzetsel volgt altijd een niet-onderwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord. Onderwerpsvormen zijn ik, jij/je, hij, zij/ze, het, wij/we, jullie en zij/ze.
Directe objecten voegen complexiteit toe aan de zin. Directe objecten kunnen adjectieven, lidwoorden of verdere zelfstandige naamwoorden bevatten die vervolgens het zelfstandig naamwoord van de zin wijzigen . Bijvoorbeeld, in de zin "She gave the tiny puppy a bath," is "the tiny puppy" een direct object.
Een lijdend voorwerp is het zelfstandig naamwoord of voornaamwoord dat de handeling van een werkwoord ontvangt. ONDERSCHEID MAKEN TUSSEN DIRECTE VOORWERPEN, BIJWOORDEN EN VOORWERPEN VAN VOORZETSELS Een lijdend voorwerp is nooit een bijwoord of het zelfstandig naamwoord of voornaamwoord aan het einde van een voorzetselgroep.
Je vindt een voorzetselvoorwerp door te kijken naar de zinsdelen die met een voorzetsel beginnen. Kijk of dat voorzetsel een VAST voorzetsel is (een betekenisgeheel vormt met het zelfstandig werkwoord in het gezegde). Het zinsdeel dat begint met dat voorzetsel noemen we voorzetselvoorwerp.