Als zelfstandig werkwoord betekent het 'bezitten' of 'iets in eigendom hebben'. Maar net als zijn kan het ook dienen als hulpwerkwoord voor een voltooid deelwoord.
is een zelfstandig werkwoord in de betekenis "bezitten": "Wij hebben een huis." is een hulpwerkwoord van tijd: "Ze hebben een auto gekocht."
Er staan 3 werkwoorden in deze zin: heeft, moeten en fietsen. Het eerste werkwoord, heeft, is geen zww, want dat is de persoonsvorm. En een persoonsvorm kan alleen een zww zijn als die het enige werkwoord in de zin is. Dan blijven er nog 2 over: moeten en fietsen.
Er worden drie hoofdgroepen onderscheiden: zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden. Een zelfstandig werkwoord is een werkwoord dat op zichzelf – 'zelfstandig' – de betekeniskern van een werkwoordelijk gezegde vormt.
In de Engelse taal zijn er drie basistypen werkwoorden: actiewerkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden, soms ook wel hulpwerkwoorden genoemd . Laten we elk type werkwoord in detail bekijken: Actiewerkwoorden. Actiewerkwoorden drukken actie uit door het gedrag van een persoon, plaats of ding te beschrijven.
Overgankelijke werkwoorden worden met hebben vervoegd in de bedrijvende vorm: ik heb mijn werk gemaakt. Onovergankelijke werkwoorden worden in de bedrijvende vorm met hebben, soms met zijn vervoegd: ik heb gewerkt, ik ben gekomen.
Wat is het verschil tussen has en have? Het belangrijkste verschil tussen has en have hangt af van het onderwerp van een zin. Has wordt gebruikt met enkelvoudige subjecten en met de voornaamwoorden he, she en it.Have wordt gebruikt met meervoudige subjecten en met de voornaamwoorden I, you, we en they.
Zijn en hebben kunnen allebei
Werkwoorden van beweging, zoals fietsen, lopen, rijden, vliegen. Deze krijgen hebben als het vooral om de beweging zelf gaat, en zijn als het om de richting waarin de beweging plaatsvindt gaat. Vergelijk de volgende zinnen: Ik heb gisteren 20 kilometer gefietst.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat iets of iemand doet. 'Spelen', 'lopen', 'rijden' en 'knutselen' zijn voorbeelden van werkwoorden. 'Twijfelen', 'hebben' en 'beheersen' zijn ook werkwoorden, maar geven minder duidelijk een activiteit aan.
Het zelfstandig werkwoord is het hoofdwerkwoord (het belangrijkste werkwoord) in de zin. In 'Ik zou dat anders gedaan hebben' is gedaan het zelfstandig werkwoord. Als in een zin meerdere werkwoorden staan, is één daarvan het hoofdwerkwoord. Dit kan een koppelwerkwoord zijn of een zelfstandig werkwoord.
Moeten zinnen altijd een onderwerp en een werkwoord hebben? Nee, dat is niet altijd nodig. Een aansporing, oproep of bevel heeft bijvoorbeeld geen zinsonderwerp: 'Kijk maar! ' Andere zinnen zonder onderwerp of zonder werkwoorden heten onvolledige of elliptische zinnen.
Er zijn maar weinig onregelmatige werkwoorden in het Nederlands: hebben, kunnen, moeten, mogen, willen, zullen en zijn. Deze werkwoorden zijn ook in de tegenwoordige tijd onregelmatig.
Betekenis van ZIN
Zin is een gemoedstoestand of gevoel wat duidt op betekenis, nut en welgezindheid. Zin duidt ook op beleven, leven, levenslust, je verlustigen in. Zin hebben in is ook een verlangen, uitkijken naar, wellicht zelfs smachten. Zingeving is een behoefte.
Bijna alle zinnen bevatten een onderwerp. Dit zinsdeel geeft aan wie of wat iets doet. Het onderwerp hangt altijd samen met de persoonsvorm. In de zin 'Piet eet een appel' is 'Piet' het onderwerp.
NT2 • Nederlandse grammatica • Hebben. Net als zijn gebruiken we het werkwoord hebben op verschillende manieren. Als zelfstandig werkwoord betekent het 'bezitten' of 'iets in eigendom hebben'. Maar net als zijn kan het ook dienen als hulpwerkwoord voor een voltooid deelwoord.
Een hulpwerkwoord geeft geen handeling aan in de zin. Een voorbeeld van een zin met een hulpwerkwoord is: 'Ik heb gisteren geen huiswerk gemaakt'. Het zelfstandig werkwoord in deze zin is 'gemaakt' en het hulpwerkwoord is 'heb'.
We onderscheiden 3 soorten werkwoorden. Zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd.