De of het trom? Welk lidwoord is juist?

Welk lidwoord (de of het) hoort bij het woord trom? Is het de trom of het trom? Het juiste lidwoord dat je voor het woord trom moet gebruiken is:
De trom
Aanwijzend voornaamwoord trom
Dit of deze trom: deze trom
Dat of die trom: die trom

Bezittelijk voornaamwoord trom
Onze of ons trom: onze trom
Jouw of jou: jouw trom

Elke of elk trom?
Elke trom
Gerelateerd aan trom