De of het taalvakantie? Welk lidwoord is juist?
Welk lidwoord (de of het) hoort bij het woord taalvakantie? Is het de taalvakantie of het taalvakantie? Het juiste lidwoord dat je voor het woord taalvakantie moet gebruiken is:
Aanwijzend voornaamwoord taalvakantie
Dit of deze taalvakantie:
deze taalvakantie
Dat of die taalvakantie:
die taalvakantie
Bezittelijk voornaamwoord taalvakantie
Onze of ons taalvakantie:
onze taalvakantie
Jouw of jou:
jouw taalvakantie
Elke of elk taalvakantie?Elke taalvakantie
Gerelateerd aan taalvakantie