De of het sportblessure? Welk lidwoord is juist?

Welk lidwoord (de of het) hoort bij het woord sportblessure? Is het de sportblessure of het sportblessure? Het juiste lidwoord dat je voor het woord sportblessure moet gebruiken is:
De sportblessure
Aanwijzend voornaamwoord sportblessure
Dit of deze sportblessure: deze sportblessure
Dat of die sportblessure: die sportblessure

Bezittelijk voornaamwoord sportblessure
Onze of ons sportblessure: onze sportblessure
Jouw of jou: jouw sportblessure

Elke of elk sportblessure?
Elke sportblessure
Gerelateerd aan sportblessure